web analytics

Karakter: Franz Kafka

Achttien jaar lang heeft hij eraan gewerkt, waarvan hij een deel zelfs mede heeft gefinancierd door online te pokeren. Maar het boek ligt er dan toch maar: de driedelige Kafka-biografie van Reiner Stach, waarvan het afsluitende deel nu is verschenen, en die ongetwijfeld nog lange jaren als standaardwerk zal gelden.

Over Kafka zijn hele bibliotheken volgeschreven, maar vreemd genoeg bestond er nog geen goede biografie in zijn eigen taal, het Duits. Kafka’s jeugd was in de jaren ’50 uitgebreid beschreven door Klaus Wagenbach, die zelfs nog mensen had geïnterviewd die de schrijver persoonlijk hadden gekend. En er was een goede Engelstalige biografie van Ernst Pawel, The Nightmare of Reason uit 1984. Maar van het vele biografisch onderzoek dat sindsdien in vaktijdschriften is verschenen, bestond nog geen synthese: alsof niemand zijn vingers durfde te branden aan het leven van een schrijver die eigenlijk nauwelijks leek te hebben geleefd.

Reiner Stach is als literatuurwetenschapper gepromoveerd op Kafka en heeft enige tijd meegewerkt aan de kritische editie van diens verzameld werk. Voor die editie is van alle teksten nauwkeurig de ontstaansgeschiedenis ontrafeld, en de voltooiing ervan was dan ook een bijzonder geschikt moment voor het opstarten van een groot biografisch project. Toch had het niet veel gescheeld of het afsluitende deel van de biografie was er niet geweest, precies zoals bij Sartres biografie van Flaubert die Stach als zijn grote voorbeeld zag. Gelukkig vond hij net op tijd een nieuwe geldschieter.

Het nu verschenen derde deel van de biografie is eigenlijk het eerste, het gaat namelijk over Kafka’s jeugd. De keus om met deel twee te beginnen was een pragmatische, want het middendeel van Kafka’s leven is verreweg het best gedocumenteerd: hij schreef bijna elke dag in zijn dagboek en ook uit andere bronnen is veel informatie beschikbaar, wat voor zijn jeugd en het laatste deel van zijn leven niet geldt. Een goede reden voor Stach om de jeugd tot het laatst te bewaren was de hoop op toegang tot de nalatenschap van Max Brod, Kafka’s boezemvriend en eerste uitgever, maar helaas is dat nog altijd verboden terrein. Stach maakt er geen woorden aan vuil, maar het zou zomaar kunnen dat hij over een jaar of tien opnieuw aan de bak moet: ongetwijfeld bevat die nalatenschap een schat van nieuwe details over Kafka’s leven.

Dat betekent absoluut niet dat de biografie die er nu ligt, straks weer in de prullenbak kan. Ondanks de lacunes die elke levensbeschrijving onherroepelijk bevat weet Stach een bijzonder volledig en coherent beeld van Kafka’s leven op te roepen zonder te vervallen in giswerk, niet in de laatste plaats doordat hij alle tijd neemt om ook de historische context minutieus te beschrijven. Het deel over Kafka’s jeugd gaat misschien maar voor de helft over Kafka, de rest van het boek gaat over Praag, de relatie tussen het Duits en het Tsjechisch, de Joodse minderheid en het antisemitisme, het schoolsysteem, de technologische vooruitgang en de culturele en politieke stromingen van Kafka’s tijd.

Alleen al die gedetailleerde decorschets maakt Stachs biografie tot een duizelingwekkend boek. Het moet gezegd, 2000 dichtbedrukte bladzijden is wat veel in een tijd waarin de meeste lezers gewend zijn aan teksten van maximaal 140 letters, en soms bekruipt je het gevoel dat het allemaal best wat korter had gekund (zoals bij de lange uitweidingen over de psychoanalyse in deel 1 en 3), maar het is zoals Imre Kertész zei over een van de eerdere delen: het boek leest zelf als een roman.

Dat komt ten dele ook doordat Stach niet schroomt om verteltechnieken te gebruiken die doorgaans aan fictie voorbehouden zijn, iets wat hem overigens in wetenschappelijke kringen op flinke kritiek is komen te staan. Maar dat lijkt eerder een geval van jaloezie, want alles wat Stach te melden heeft, wordt in zijn uitgebreide eindnotenapparaat met feitenmateriaal onderbouwd. Het is zeker niet de minste verdienste van deze biografie dat je gewoon kunt doorlezen zonder te struikelen over ontelbare verwijzingen.

De belangrijkste opgave van elke Kafka-biograaf, duidelijk maken hoe het moet zijn geweest om Franz Kafka te zijn, brengt Stach voorbeeldig ten uitvoer zonder in onnodige psychologiseringen te vervallen. Niemand heeft zo scherpzinnig geschreven over de vraag wie Franz Kafka was als Franz Kafka zelf, en in het deel over Kafka’s jeugd doet Stach dan ook veelvuldig beroep op diens belangrijkste autobiografische tekst, de beroemde (nooit afgeleverde) Brief an den Vater, waarin Kafka een weergaloze donderpreek afsteekt tegen zijn autoritaire, liefdeloze vader Hermann.

Ook Stach is bijzonder kritisch over Hermann Kafka, maar hij begaat gelukkig niet de fout om de zoon volledig te verklaren uit de vader. Hermann Kafka ging erg ver in zijn volstrekt egocentrische behandeling van zijn zoon als voortzetting van hemzelf en van de familielijn, en de door Kafka zelf beschreven scène waarbij hij door zijn vader voor straf voor een gesloten deur op de ijskoude binnenplaats werd gezet kan makkelijk tot oorsprong van een trauma worden uitgeroepen, maar Stach constateert heel rustig dat vader Hermann zoon Franz volgens diens eigen analyse niet zozeer máákte tot wat hij was, alswel niets kón met wat hij was. De binnenplaatsscène lag niet aan de basis van het trauma, maar vormde er een schrikbarende samenvatting van.

Vader en zoon verschilden als dag en nacht: de een sterk en dominant, de ander zwak en gevoelig. Kafka zelf zag in alles wat hem van zijn vader scheidde en onderscheidde vooral de erfelijke invloed van de familie van zijn moeder, Julie Löwy. Dat hij zich algauw ontwikkelde tot een kind met ‘verlatingsneurose’, zoals Stach het noemt, had ongetwijfeld evenveel te maken met zijn zwakke gestel als met het feit dat hij zich ook onder de mensen altijd eenzaam voelde – niet in de laatste plaats omdat de mensen in kwestie steeds wisselende kindermeisjes waren, die op hem pasten terwijl zijn ouders hard werkten in het familiebedrijf.

Tekenend voor de latere Kafka is de double bind die hij vertoont in zijn omgang met zowel mensen als dingen. Hij smacht naar erkenning, maar vindt zichzelf die erkenning niet waard. Hij hunkert naar zekerheid in het leven, maar is niet tot enig vooruitkijken en plannen in staat. In zijn literaire werk voert hij die paradox tot het uiterste door. ‘Een kooi ging eens een vogel zoeken,’ luidt een van zijn Zürauer aforismen, en dat lijkt inderdaad de basisstructuur van veel van zijn vertellingen te zijn: de kooi gaat vooraf aan de vogel, de straf aan de schuld, de wet aan het individu, en nergens in zijn werk zien we een poging om daaronder uit te komen. ‘Het is de oude grap: wij houden de wereld tegen en klagen dat zij ons tegenhoudt,’ luidt een ander aforisme.

Kafka heeft ooit beweerd dat hij zelf literatuur was. Je denkt dan al snel dat literatuur voor hem een uitweg uit het ware leven vormde, maar volgens Stach is het andersom: schrijven was voor Kafka de weg terug naar het ware leven, de enige weg terug zelfs, doordat de literaire vorm hem de kans bood om zich zonder schroom te laten zien aan zijn medemensen. ‘Vanaf een bepaald punt kun je niet meer terug. Dat punt moet bereikt,’ schrijft Kafka, maar zijn compromisloze keus voor het schrijven moet niet worden gelezen als een afscheid van het leven en een keuze voor de kunst om de kunst: het is een reddingsboei, de laatste.

Paradoxaal genoeg zullen maar weinig mensen uit zijn omgeving dat hebben beseft. De jonge Kafka was een modelleerling die altijd goede cijfers haalde en zich netjes gedroeg, hij stond als bijzonder vriendelijk bekend en gedroeg zich alleen nogal dominant tegenover zijn drie kleine zusjes, maar welk jongetje zou dat niet doen? Ook zijn rechtenstudie kwam hij goed door, zij het met enige moeite omdat hij niet goed uit zijn hoofd kon leren, maar na zijn promotie ontpopte hij zich bij het Verzekeringsinstituut voor Arbeidersongevallen van het koninkrijk Bohemen in Praag opnieuw tot een even aangename als vlijtige beambte. Dat dit kantoor model zou komen te staan voor de grotesk-totalitaire wereld van de bureaucratie waaraan de schrijver Kafka zijn faam dankt, zouden zijn collega’s nooit hebben bevroed.

Op zijn twaalfde wilde hij al schrijver worden – maar wie wil dat niet? Ongetwijfeld hebben we het vooral aan Max Brod te danken dat Kafka nu kan gelden als een van de grootste schrijvers ooit, niet alleen omdat hij tegen de nadrukkelijke wil van zijn vriend diens manuscripten niet vernietigde na zijn dood, maar ook omdat hij Franz vanaf het begin heeft gelanceerd. Reiner Stach citeert een verbluffende passage uit een krantenstuk uit 1907 waarin Brod een rijtje schrijvers noemt: ‘Heinrich Mann, Wedekind, Meyrink, Franz Kafka en nog een paar anderen…’ De arme Kafka, die nog nooit een woord had gepubliceerd, moet van zijn stoel zijn gevallen van verbazing.

Aan Kafka’s merkwaardige vriendschap met de opschepper Max Brod, die in alles zijn tegendeel was, wijdt Stach de nodige pagina’s. Toch is dit misschien het enige stuk van de biografie waar het beeld onscherp blijft. Komt het door gebrek aan materiaal, of domweg door de onscherpte van het leven zelf? Misschien biedt Brods nalatenschap ooit uitkomst. Tot het zover is hebben we met Stach de beste Kafka-gids in huis die we ons kunnen wensen.

[verschenen in de Volkskrant, 11 oktober 2014]

Print Friendly, PDF & Email