‘O eenling, o geenling, o niemand, o jij: / waarheen gegaan, toen het nergens heen ging?’ Twee regels uit de vertaling van het gedicht ‘Es war Erde in ihnen’, gepubliceerd in de vorig jaar verschenen tweetalige uitgave van het volledige werk van Paul Celan. Die uitgave is niet onopgemerkt gebleven, maar in het laatste nummer van het ‘tijdschrift over vertalen’ Filter gaat het in de eerste plaats om de artistieke prestatie van vertaler Ton Naaijkens. O einer, o keiner, schreef Celan; het Nederlands kent geen ‘geenlingen’, maar waarom, schrijft Christiane Kuby, zou de vertaler geen woorden mogen verzinnen als de auteur zich op dat vlak evenmin onbetuigd laat?
Vertalers – eenlingen, geenlingen – zijn de vaak onzichtbaar blijvende wisselaars van het literaire handelsverkeer. Filter, inmiddels aan zijn elfde jaargang en tweede uitgever toe, bestrijdt die onzichtbaarheid met veel ijver en elan, maar ontkomt niet aan de paradox dat de doelgroep zich grotendeels beperkt tot diegenen die toch al van het artistieke en culturele belang van vertalingen doordrongen waren: vertalers en vertaalwetenschappers.
Filter heeft trekjes van een vakblad. Ook het niet-literaire vertalen komt erin aan bod, de toon is af en toe nogal bezadigd, de lezers worden soms aangesproken op hun wij-gevoel. Die specialistische verenging is spijtig, want de artikelen in Filter zijn vaak boeiend genoeg en overschrijden moeiteloos het interessegebied van vakgenoten. De vorig jaar verschenen special over de nieuwe bijbelvertaling was zonder meer prachtig, en ook het laatste nummer, over het ‘Vertaaljaar 2003’, is de moeite van het lezen waard.
‘Ondanks of juist door de interpretatie van het vertalen, die vaak noodgedwongen beperkend is, zie je het origineel pas echt oplichten’, schrijft Kuby, die de Celanvertalingen van Ton Naaijkens gedetailleerd vergelijkt met die van C.O. Jellema : (‘Wer tritt an das Fenster? / (…) Es ist einer, der trägt mein Haar‘; ‘Wie gaat aan het raam staan? / (…) Het is er een die mijn haar draagt’; ‘Wie loopt naar het raam? / (…) Het is iemand die draagt mijn haar’).
Verder in dit elk-wat-wils-nummer onder meer: geestdriftige besprekingen van Sartre vertaald door De Haan, Mina Loy vertaald door De Vuyst, Lennon & McCartney vertaald door Bindervoet & Henkes; een interessant stuk over de sleutelrol van tolken bij de verovering van Amerika; kritische kanttekeningen bij Hafid Bouazza’s arabisering van Shakespeares Othello; een analyse van de hype rond Samira Bellils ontsnapping uit de hel; prikkelende bespiegelingen bij twee vertalingen van Miltons Paradise Lost, die van Peter Verstegen (‘Satan verkende deze duistere sfeer’) en die van Wim Jonker (‘Dit alles zag de Boze in ’t voorbijgaan’).
Filter heeft de ambitie de kloof tussen vertalers en vertaalwetenschappers te dichten. Een loffelijk streven, als je weet hoezeer het latente conflict tussen die twee categorieën in de jaren ’80 en ’90 de vorm aannam van een stellingoorlog. In de redactie vormen academici de meerderheid, maar die wagen zich, zoals Ton Naaijkens, meestal ook aan het echte werk. Filters prioriteiten zijn duidelijk: eerst komt het vertalen, dan pas de reflectie erop. Met als clausule dat vertalen zonder reflectie leidt tot vakidiotie. Waarheen gegaan, toen het nergens heen ging?
- Filter, Tijdschrift over vertalen, jrg. 11 nr.1, maart 2004. Uitgeverij Vantilt.
[De Standaard, 3 juni 2004, © Rokus Hofstede]