Als een beeld uiteenvalt en de trouw in crisis raakt, wordt het enige maxime van de consistentie, dus van de ethiek – ‘doorgaan!’ – steevast zwaar op de proef gesteld. Doorgaan, wanneer je het spoor bijster en niet meer in het proces ‘betrokken’ bent, wanneer het evenement zelf verduisterd raakt, wanneer de naam ervan zoek is of misschien wel de naam van een dwaling, ja van een simulacre lijkt te zijn.
Want simulacres hebben een krachtige, katalyserende invloed op crises. De opinie fluistert mij toe (en dus fluister ik mezelf toe, want ik sta nooit buiten de opinies) dat mijn trouw weleens een op mijzelf uitgeoefende vorm van terreur zou kunnen zijn, en dat de trouw waaraan ik trouw ben veel, te veel gelijkenis vertoont met een of ander geïdentificeerd Kwaad. Zoiets is altijd mogelijk, aangezien de formele trekken van dat Kwaad (als simulacre) exact die van een waarheid zijn.
Waaraan ik dan blootsta is de verleiding om een waarheid te verraden. Verraden is niet gewoon afzweren. Een waarheid valt helaas niet simpelweg ‘af te zweren’. De innerlijke loochening van het Onsterfelijke is iets heel anders dan een opgave, een beëindiging: ik moet mezelf er steeds van overtuigen dat het Onsterfelijke in kwestie nooit heeft bestaan, en me op dat punt dus weer scharen bij de opinies, die, omdat ze belangen dienen, nu juist integraal bestaan uit een dergelijke negatie. Want als ik het bestaan van het Onsterfelijke erken, dan gebiedt het me door te gaan; het heeft de eeuwige macht van de waarheden die het induceren. Met als gevolg dat ik in mij de subjectwording moet verraden, dat ik de vijand van die waarheid moet worden waarvan de ‘iemand’ die ik ben, soms met anderen, het subject vormde.
Dat is waarom voormalige revolutionairen zich verplicht voelen te verklaren dat ze in de greep van dwaling en dwaasheid waren, waarom een voormalige geliefde niet meer begrijpt wat hem deed houden van die vrouw, of waarom een vermoeide wetenschapper ertoe komt de ontwikkeling van zijn eigen wetenschap te miskennen en bureaucratisch te frustreren. Omdat het waarheidsproces een immanente breuk is, kun je het alleen ‘verlaten’ (wat zoveel wil zeggen, in de krachtige frase van Lacan, dat je terugkeert tot het ‘dienen van goederen’) door te breken met de breuk waardoor je gegrepen was. En het breken met een breuk heeft continuïteit als motief. Continuïteit van de situatie en continuïteit van de opinies: het deed zich voor als ‘politiek’, of ‘liefde’, maar in feite was het niets dan een illusie, of, erger nog, een simulacre.
Vandaar dat de nederlaag van de ethiek van een waarheid, op het onbeslisbare punt van een crisis, gestalte krijgt als verraad.
En dat is een Kwaad waarvoor geen genezing bestaat.
[Alain Badiou, De ethiek. Essay over het besef van het Kwaad, vertaling Rokus Hofstede, IJzer, 2005]