Ging het om een Sloterdijkvertaling van Hans Driessen? Ik weet het niet meer. Wat ik nog wel weet is dat collega Paul Beers, nooit te beroerd voor een spetterende reactie, de VPRO Gids er met een boze brief op wees hoe verkeerd het was om een vertaling te bespreken zonder de naam van de vertaler te noemen. En wat ik vooral nog weet is dat daarop een andere ingezonden brief van een lezer uit Groningen volgde, waarvan de strekking luidde: ‘Vertalers moeten juist blij zijn dat hun naam niet wordt vermeld, gezien het prutswerk dat ze vaak afleveren.’ Einde discussie.
Andere anekdote. Toen ik eind vorig jaar moest uitleggen waarom de Europese vertalersraad CEATL alsnog een plaats hoorde te krijgen in de werkgroep ‘Creation and Creativity’ van het platform ‘Access to Culture’ (een aardig bedenksel van de Europese Commissie om de versnipperde culturele sector met één stem te laten spreken), luidde de reactie van de overigens bijzonder welwillende moderatrice: ‘Ik snap het niet, vertalers maken toch geen oorspronkelijk werk?’ Maar toen ik begon te zwaaien met Art. 2 lid 4 van de Berner Conventie (‘vertalingen worden beschermd als oorspronkelijke werken’) en betoogde dat de oorspronkelijkheid van literaire vertalingen rechtstreeks voortvloeit uit de esthetische en conceptuele keuzes die elke vertaler moet maken, was ze direct enthousiast: ‘I love translators!’
In mijn cd-kast heb ik tien uitvoeringen van Bachs Wohltemperierte Klavier staan: Sviatoslav Richter, Evgeni Koroliov, Angela Hewitt, Glenn Gould, Edwin Fischer, Till Fellner, András Schiff, Léon Berben, Bob van Asperen, Rosalyn Tureck. Dat is geen kwestie van snobisme: elke uitvoering roept een volstrekt eigen klankwereld op, het zijn voor mij echt tien verschillende muziekstukken (die ik afhankelijk van mijn stemming ook nog eens telkens anders waarneem). Tien uitvoeringen is veel, bij andere muziek zijn de verschillen tussen uitvoeringen veel kleiner en is één goede uitvoering genoeg (de muziekindustrie concurreert zichzelf kapot door telkens nieuwe opnamen van telkens dezelfde stukken uit te brengen), maar als vertaler kijk ik hoe dan ook watertandend naar dit hele fenomeen van parallelle versies.
Kortom, moeten vertalers blij zijn als hun naam niet wordt vermeld? Nee, natuurlijk niet, maar daar gaat het niet om. Waar het om gaat is niet de vraag of de individuele vertaler blij is met zijn lot (persoonlijk ben ik bijzonder blij, zoals mijn foto al laat zien), maar simpelweg de elementaire vraag of we vinden dat de maker van een oorspronkelijk werk bij name moet worden genoemd. En als dat werk een prutswerk is, ook prima: dan weet je als lezer de volgende keer wat je kunt verwachten bij het zien van die naam.
[Verschenen op de website van Tirade, 10 juli 2009, © Martin de Haan]