De Creuse is een Frans departement dat toeristen of welgestelde gepensioneerden op zoek naar de bekoringen van het platteland tot nog toe grotendeels links hebben laten liggen, en met reden. Het is een ingeklonken, sombere streek, bestaand uit bosrijke hoogvlakten doorsneden met smalle, vochtige valleitjes; het landschap van de Creuse heeft de bezoeker weinig schoons, weids of lieflijks te bieden.
In zijn nieuwe roman La Carte et le territoire verklaart Michel Houellebecq het feit dat vroegoude Britse traders de Creuse tot op heden hebben veronachtzaamd, nadat ze zich meester hadden gemaakt van de Dordogne en op het punt stonden om uit te zwermen over het Massif Central, niet uit de aard van het landschap, maar uit de val van de Londense beurs en de crisis van de subprimes. Die onverschilligheid van rijke Britten wordt overigens niet gedeeld door rijke Aziaten, die zich in Houellebecqs voorstelling de komende decennia juist wel in groten getale in de Creuse komen vestigen.
Vriend Haan gaf het hier enkele weken geleden al aan: Houellebecqs keuze voor het decor van de Creuse, meer bijzonder voor het dorpje Châtelus-le-Marcheix, waar kunstenaar Jed Martin aan het begin van de roman zijn grootmoeder gaat begraven en waar hij zich aan het eind van de roman terugtrekt, kan niet anders worden gelezen dan als een impliciete verwijzing naar Roemloze levens en de auteur ervan, Pierre Michon. Het vormt daarmee een schoolvoorbeeld van wat de socioloog Pierre Bourdieu een veldeffect zou hebben genoemd: het zinspelen, in een kunstwerk, op het literaire of artistieke productieveld waarin dat kunstwerk tot stand komt, oftewel een soms expliciete maar vaker impliciete allusie op het werk van een collega of concurrent. Veldeffecten worden uit de aard der zaak alleen herkend door de ‘kenners’ van het veld: de interpreten en exegeten die kunnen genieten van de in een kunstwerk verstopte hints, die daar bijvoorbeeld een wijsneuzige blogpost over kunnen schrijven om zich aldus in hun bestaan bevestigd te weten.
De tongue in cheek-verwijzing naar Michons geboortedorp is niet van alle dubbelzinnigheid gespeend. De hommage van de ene kunstenaar aan het adres van de andere heeft per definitie iets ambivalents: het is altijd ook een poging om iets van de erkenning die de ander geniet op zichzelf te laten afstralen. Qua commercieel succes heeft Houellebecq de absolute top bereikt, maar de onmiddellijke geestdrift der lezende massa’s vormt geen garantie op eeuwige roem en is in sommige kringen zelfs enigszins verdacht. In die context is een speelse, alleen voor insiders herkenbare verwijzing naar het werk van een collega-schrijver die aanvankelijk alleen door diezelfde insiders naar waarde werd geschat, ook een manier om tegen de hooggewaardeerde collega aan te schurken en zich, op literair vlak, als gelijke te profileren. Net zo zijn de lovende woorden te interpreteren die het personage Houellebecq in zijn roman spreekt over bijvoorbeeld Georges Perec.
Natuurlijk is de cirkel pas bij wederzijdse erkenning rond. Daarom ben ik benieuwd of Michon zich nog eens tot publieke uitspraken over Houellebecq zal laten verleiden. Ik meen wel te weten dat hij hem beter vindt dan zijn hekelaars beweren – voor zover er nog hekelaars over zijn.