België fotograferen is thuiskomen. Het is misschien ook werken aan je eigen overlevingskansen, ver van alle extremen. Met deze vraag: de intensiteit die zich, in eerder werk, meet met het geweld in den vreemde, verzwakt die niet zodra het gaat om je eigen land?
Wie moet je namelijk in beeld brengen, op dit grondgebied waarvan de regio’s zonder bloedvergieten met elkaar botsen, in dit piepkleine landje dat vijfhonderdveertig regeringsloze dagen lang gewoon bleef functioneren? Hoe ziet die naar verluidt gemoedelijke compromis-samenleving eruit? Welke ongelijkheden zwellen er stilletjes aan? Hoeveel mannen, hoeveel vrouwen slijten er heimelijk hun vergeten leven? Wat blijft er van de menselijkheid over als een landschap onmerkbaar uitdooft, als de fakkels van de hoogovens verdwijnen, als er nog maar twee boerderijen over zijn in een streek die er dertig telde, als dorpen worden opgeofferd aan een haventerminal, als de gevangenis of het gesticht levenslang is, als de slaap lijkt op de dood?
Hier worden de mensen betrapt op een moment van eenzaamheid, van verstrooidheid, van tederheid. Je voelt het einde van het grote vechten, de uitputting soms. En juist door die vermoeidheid, iets weerloos. Of, om het anders te zeggen, iets ontvankelijks, dat eerder dan over het einde van een land vragen oproept over het einde van een beroep, van een tijdperk. Een andere tijd, lijkt het wel. Een tijd die achter ons ligt, zeker, maar ook een andere tijd : een tijd die nog moet komen. Kritische drempel. Kantelpunt. Iets wat open en tegelijk lucide is, iets wat met een andere blik antwoordt op ontbeerlijke separatistische ideologieën, miraculeuze saneringsplannen of uitentreuren herhaalde zwartkijkerij. Een andere blik – een appèl?
Zich ophouden tussen. Zich verliezen tussen. Wonen in hetzelfde omhulsel van geluid, tastwaarnemingen en weersomstandigheden. Gespitst zijn op het huiselijke, het haast onzichtbare. De weifeling. Tegelijk binnen zijn en buiten. In het smartelijke en in het tedere. De band.