Te onthouden zinnen in dit verhaal (p.26)
Ik heb een paar zinnen in mijn verhaal opgenomen met de bedoeling ze vervolgens meer of minder regelmatig te laten terugkeren. De functie die ze hebben is tweeledig, bevestigen dat je nog altijd hetzelfde boek aan het lezen bent en je de kans bieden om even te pauzeren, om na te denken over wat er in het verhaal voorafging en meer algemeen over de richting en zin van ’s mensen lotsbestemming. Ik zal mijn keuze maken uit:
1. ’t Is me een jofele boel.
2. Wat een hondenleven.
3. Zo is het leven.
4. Op goed geluk.
5. Heb je of Hebben we de keus?
6. In die tijd leek dat belangrijk.
7. Je hebt de keus.
’t Is me een jofele boel. Om de tijd waarin we thans leven te kunnen vertolken en zo onmiddellijker naar het tijdloze te reiken, was hier een meer eigentijdse zegswijze nodig geweest. Maar in het algemeen geef ik de voorkeur, boven eigentijdse, aan gedateerd klinkende uitdrukkingen. Hun ouderwetse kantje vind ik aandoenlijk. Ze horen niet meer thuis onder ons, ze zijn even dood als personen die we eens hebben liefgehad. Door ze aan de vergetelheid te ontrukken, bewijs ik ze geen dienst; ze lijken nog onnozeler dan vroeger. Maar niet in mijn ogen; ik vind ze precies even onnozel als ze vroeger waren. Begrijpe wie kan.
Wat een hondenleven stond vroeger voor een leven dat zelfs een hond haast onwaardig was, het leven van honden die onderworpen waren aan mensenbazen met een hooghartige, botte houding jegens de dierenwereld. De uitdrukking had zich in mijn tijd min of meer gehandhaafd, al was ze tamelijk onzinnig geworden; in de maatschappij waarin ik leefde, werden honden beter behandeld dan het merendeel van de mensen op aarde. Maar als de werkelijkheid vervaagt, neemt de metafoor het over: wat een hondenleven wordt hier gebruikt om wat meer reliëf te geven aan het leven van mensen die een speelbal zijn van het lot.
Zo is het leven is een slagzin waar veel mensen voor zullen warmlopen. De auteur weigert de lezer uit de hoogte te bejegenen, sterker nog, hij streeft naar een innige verstandhouding met de lezer. Het is een gemeenplaats, zullen sommigen zeggen, maar juist daarom: waar anders kunnen we elkaar treffen dan op plaatsen die we gemeen hebben? Waar?
Omdat het aan het uithangbord van een kroeg doet denken, zal Op goed geluk tussen auteur en lezer een vertrouwensband creëren. Geluk is een aangenaam woord, en merkwaardig genoeg blijft dat zo als je de onzekerheid ervan benadrukt met het woordje ‘goed’. Integendeel zelfs, ‘goed geluk’ is bereid zich in te laten met om het even wie, net als het toeval, waarvan het een metaforische vervanger is. Het idee van zorgeloosheid dat in de uitdrukking besloten ligt, komt prettig over; en er mag dan een tikkeltje ironie in doorschemeren, die is van alle agressiviteit gespeend.
Heb je of Hebben we de keus? zal met mate worden ingezet; de banaliteit van die nepvraag is te opzichtig en zou bij de lezer weleens een wat misprijzende lusteloosheid kunnen wekken.
In die tijd leek dat belangrijk creëert de afstand die eigen is aan historische verhalen. ‘Alles is relatief’, zal de lezer schouderophalend bij zichzelf zeggen. Of: ‘Wat een sukkels, die voorouders van ons.’
Je hebt de keus is een humanistische uitspraak, voor zover die een zekere verdraagzaamheid in de intermenselijke betrekkingen suggereert. Weten of je echt de keus hebt is niet waar het om gaat; dat is trouwens weinig waarschijnlijk. Maar terwijl in Heb je de keus? geen enkele hoop doorklinkt, zal datzelfde zinnetje, verwoord in de aantonende wijs, een zachtere en dus meer passende indruk maken.
Of ook:
8. Hebt u al ontbeten?
Het bezigen van een dergelijke zin wekt een soort mysterie: waarom wordt mij zoiets gevraagd? Is het om de spot met me te drijven? Is het een provocatie? Maar waarom dan? Krijg ik aan het eind van het boek de oplossing van het raadsel aangereikt?
Ten slotte zal de lezer worden geconfronteerd met de volgende sententie:
9. Wat een shitzooi, het leven.
Dit is het motto van de auteur; maar omdat sommigen, ook tegenwoordig nog, deze platitude betwisten, zal hij er maar mondjesmaat gebruik van maken.
Over schrijvers (p.74)
Hoe meer schrijvers, hoe meer ergernis. Ofwel ze zijn slecht, en dan stemt hun gebrek aan talent ons treurig; ofwel ze zijn goed, en dan worden we moedeloos van wat ze te zeggen hebben.
- La fin du monde n’aurait pas eu lieu, Éditions Allia, Parijs 2017. © Vertaling uit het Frans: Rokus Hofstede