- Laurent De Martelaer, Staalkaart #33, juni-juli-aug 2016, blz. 54-56
Vlucht naar Brussel
In het Maximiliaanpark, naast de kantoortorens van de Brusselse Noordwijk, hebben honderden vluchtelingen een heenkomen gezocht, hopend op een nieuw leven – een ander leven – wèg van de verschrikking. Ze zijn in België beland, ze hadden ook ergens anders kunnen belanden, maar hier zijn ze, het begin is er, nu de rest nog.
Ook ik ben ooit gevlucht, in België beland en er opnieuw begonnen. Daar houdt de overeenkomst op; ik ontvluchtte geen collectieve verschrikking maar een persoonlijke, mijn paniek was relatief, mijn vluchtelingenstatus bevoorrecht. Ik kon gaan en staan waar ik wilde, ik sprak de talen, ik had een Europees paspoort, ik hoefde nergens aan te sluiten voor registratie of verblijfsvergunning.… > Lees verder
‘Photographie of iets dergelijks’
Het kartelrandje doet herkomst uit een Belgisch familiealbum vermoeden, de locatie van de afbeelding is naar alle waarschijnlijkheid Congo, of liever de Congo, zoals het in Vlaanderen gallicistisch heette, en de tijden zijn koloniaal, het tafereel speelt zich vóór 1960 af. Wat opvalt op de zwart-witfoto is het contrast – niet zozeer tussen de zwarte man en de witte auto; dát contrast stemt overeen met wat bekend is over de sociale verhoudingen in Congo voorafgaand aan de onafhankelijkheid; hier wordt rijkdom uitgestald, of althans vereeuwigd, zowel de rijkdom vertegenwoordigd door het toenmalige bezit van zo’n auto in Leopoldville en omstreken als de rijkdom belichaamd door een privé-chauffeur.… > Lees verder
Peeshotel in de Passage de l’Opéra
Walter Benjamin beschrijft in zijn tussen 1928 en 1940 onstane, onvoltooid gebleven Passagen-Werk het bouwtype van de negentiende-eeuwse Parijse passage als bakermat van het flaneren, en daarmee van de fetisjistische fascinatie voor consumptiegoederen die met de ontwikkeling van het warenkapitalisme gepaard ging.
Zijn vroegste intuïties omtrent de emblematische functie van de passage ontleende Benjamin aan een tekst van de surrealist Louis Aragon, ‘Le Passage de l’Opéra’, afkomstig uit diens Le Paysan de Paris (1924). Aragon beschrijft daarin pand voor pand de in 1822 gebouwde en in 1925 gesloopte Passage de l’Opéra. In Aragons tekst wordt de passage de bakermat van een specifieke vorm van flaneren, en daarmee van de fetisjistische fascinatie voor een specifiek soort consumptiegoed: het geprostitueerde lichaam.… > Lees verder
Binnenlandse ballingen
Bij wijze van presentatie van de drie voor Terras vertaalde Franstalige auteurs (Pierre Bergounioux, Eugène Savitzkaya en Jean-Loup Trassard) zou ik kunnen volstaan met het voorlezen van een paar fragmenten uit hun teksten. Maar het ontdekken van die teksten laat ik graag aan toekomstige lezers over. Interessanter, voor mij en hopelijk ook voor u, lijkt mij de poging om een vraag te beantwoorden die zich opdrong tijdens het vertalen van de fragmenten. Die vraag luidt als volgt: Waarom heeft een verstokte stedeling als ik zo’n uitgesproken zwak voor plattelandsschrijvers?
Anders dan sommige van mijn naaste vrienden heb ik namelijk geen enkel verlangen naar ‘de buiten’, zoals het in Vlaanderen heet.… > Lees verder
Proust et la Hollande
Welke buitenlandse schrijver is onder Nederlandse academici het meest reçu? Marcel Proust lijkt een goede kanshebber. Wij hebben een actieve Nederlandse ‘Marcel Proust Vereniging’, die lezingen en workshops organiseert, een tweetalige website onderhoudt, een tweejaarlijks bulletin het licht doet zien en sinds 2003 elk jaar een nummer uitbrengt van het tijdschrift Marcel Proust Aujourd’hui. Het in november 2011 verschenen lijvige nummer is bijzonder boeiend: het bevat de – rijkelijk geïllustreerde – handelingen van het eind januari 2011 in het Maison Descartes in Amsterdam gehouden internationale congres Proust et la Hollande.
Verschillende auteurs buigen zich in Proust et la Hollande over de vraag hoe de Hollandse schilderkunst doorwerkt in Prousts werk.… > Lees verder