web analytics

De schrijver als eeuwige ander

Een foto uit 1975. Zestien mannen en één vrouw, verzameld in een tuin. We herkennen onder andere Italo Calvino, Georges Perec en, precies in het midden, zittend achter de rode tuintafel, Raymond Queneau. Het is een beroemde foto, genomen in het laatste jaar voor Queneaus dood. Hij draagt een lichtgrijs pak met donkere stropdas. Perec, met woeste haardos en nonchalante witte blouse, staat vlak achter hem.

Ik zie de foto voor het eerst in kleur, maar toch wordt mijn oog meteen weer naar dat raadselachtige middelpunt getrokken. Queneau lijkt hier de Onbewogen Beweger zelve, hij domineert het tafereel maar lijkt er tegelijkertijd buiten te staan.… > Lees verder

Lof der gekunsteldheid: de masochistische poëtica van Raymond Queneau

Raymond Queneau en de natuur: je zou er een proefschrift over kunnen schrijven. De werkhypothese daarvan zou ongetwijfeld luiden dat Raymond Queneau niet weg was van de natuur, en de kans dat die hypothese in de loop van het onderzoek zou sneuvelen, mag bijzonder klein worden geacht. Raymond Queneau háátte de natuur. Van grassprietjes en bloempjes kreeg hij het benauwd (hij had astma), in mooie landschappen was hij niet geïnteresseerd (behalve wanneer ze zich in de stad of in zijn hoofd bevonden), en voor boompjes en beestjes had hij alleen aandacht wanneer hij ze van hun natuurlijkheid kon ontdoen met behulp van de taal.… > Lees verder

De ontplofte dichtbundel, of: Hoe lees je 100.000.000.000.000 gedichten?

Le génie, c’est l’erreur dans le système
– Paul Klee, geciteerd door Georges Perec

Een interactieve dichtbundel avant la lettre

In een studie over de opbouw van dichtbundels mag de bekendste, zo niet enige dichtbundel ter wereld zonder vaste opbouw natuurlijk niet ontbreken: Cent mille milliards de poèmes (1961) van Raymond Queneau, het boek dat de blijde inkomst van de Oulipo in de Franse letteren inluidde. De bundel is minder dik dan de titel doet vermoeden, dankzij een vernuftig papierbesparingsmechanisme: in plaats van honderd duizend miljard losse gedichten te schrijven heeft Queneau de versregels van tien sonnetten zodanig losgeknipt dat ze afzonderlijk kunnen worden omgeslagen en naar believen met elkaar worden gecombineerd.… > Lees verder

De vlucht uit de persoonlijkheid

Er zijn van die schrijvers die je altijd blijven intrigeren, niet zozeer omdat ze je verbluffen met hun virtuositeit of hun diepzinnigheid, maar vooral omdat je voortdurend het gevoel hebt dat je er net niet bij kunt, dat je iets gemist hebt, kortom: dat je eigenlijk weer van voren af aan zou moeten beginnen met lezen. Een van die zeldzame figuren is voor mij de Fransman Raymond Queneau (1903-1976). Zijn romans zijn weleens vergeleken met een ui die je kunt blijven afpellen zonder ooit op de kern te stuiten, en inderdaad hebben ze veel weg van de paradoxale kringlopen op de tekeningen van Escher: je komt steeds verder (hoger, dieper), maar uiteindelijk blijk je gewoon een rondje te hebben gemaakt.… > Lees verder

Met de taal de stad in

In het vierde arrondissement van Parijs ligt de Impasse du Boeuf, in het vijfde de Impasse des Boeufs. In het zestiende arrondissement ligt de Avenue du Bois, in het negentiende de Rue des Bois. Om van het enkelvoud naar het meervoud te gaan is er in het ene geval dus een verschil van één arrondissement nodig en in het andere een verschil van drie. Rara hoe kan dat?

De vraag is natuurlijk volkomen onzinnig, althans voor wie in straatnamen niets anders ziet dan handige kapstokjes waaraan je individuen en instanties kunt ophangen om ze niet kwijt te raken. Voor Jacques Roubaud – want van hem is de vraag afkomstig – liggen de zaken anders.… > Lees verder

Bamboegrammen uit Gent

In 1975 verscheen er van de hand van de Franse dichter en romancier Raymond Queneau (bekend van o.a. Stijloefeningen en Zazie in de metro) een merkwaardig boek – zijn laatste overigens. Deze dichtbundel, laten we het zo maar noemen, bestaat uit drie delen, waarvan de laatste twee overduidelijk op de Yijing, het Chinese Boek der Veranderingen geïnspireerd zijn. Misschien is dat de reden waarom de specialisten ook bij het raadselachtige eerste deel een Chinese inspiratiebron hebben vermoed? Wie zal het zeggen. In ieder geval heb ik zelf de gangbare herleiding van de gedichten van dit eerste deel tot het klassieke Chinese genre van de lüshi (normgedicht) altijd nogal geforceerd gevonden.… > Lees verder