web analytics

Lautréamont, De zangen van Maldoror, zang 6 (fragment)

De winkels van de Rue Vivienne etaleren hun rijkdommen voor verrukte blikken. Mahoniehouten kistjes en gouden horloges, door talrijke gaslantaarns beschenen, verspreiden verblindende lichtboeketten door de vitrines. De klok van de Beurs slaat acht uur: de avond is jong! De laatste klepelslag heeft nog maar net weerklonken, of de straat, de naam ervan werd reeds vermeld, begint te beven en schudt op zijn grondvesten vanaf de Place Royale tot aan de Boulevard Montmartre. Wandelaars versnellen hun pas en trekken zich peinzend in hun woningen terug. Een vrouw zakt buiten kennis op het asfalt neer. Niemand helpt haar overeind; iedereen maakt zich liefst als de weerlicht uit de voeten. Luiken worden woest dichtgeslagen en bewoners kruipen diep weg onder hun dekens. Het lijkt wel of de builenpest is uitgebroken. Terwijl het grootste deel van de stad zich klaarmaakt om onder te duiken in nachtelijk uitgaansvertier, blijkt de Rue Vivienne plotseling in de ijzige greep van een soort verstening. Als een hart dat niet langer liefheeft, is in de straat nu alle leven gedoofd. Maar algauw verbreidt het nieuws van het gebeurde zich onder de andere lagen van de bevolking, en over de roemrijke hoofdstad hangt een doffe stilte. Waar zijn de gaslantaarns gebleven? Wat is er geworden van de straatmadeliefjes? Niets… stilte en duisternis! Een uil die, met een gebroken poot, in een kaarsrechte lijn over de Madeleinekerk vliegt en dan zijn wieken uitslaat richting de monumentale zuilen van de Barrière du Trône, roept uit: ‘Er is onheil op komst.’ Welnu, in dit oord, dat mijn pen (een ware vriend, die voor mij als handlanger fungeert) zojuist geheimzinnig heeft gemaakt, zul je, als je kijkt naar de plaats waar de Rue Colbert zich verenigt met de Rue Vivienne, juister gezegd naar de hoek gevormd door de kruising van die twee straten, de gestalte zien van een personage dat zich met lichte tred voortbeweegt richting de boulevards. Maar kom je dichterbij, op zodanige wijze dat je niet zelf de aandacht van die voorbijganger trekt, dan merk je, aangenaam verbaasd, dat hij jong is! Uit de verte zou je hem namelijk voor een man op leeftijd hebben aangezien. De som der dagen is niet meer van belang wanneer het erom gaat het intellectuele vermogen van een ernstig gezicht te taxeren. Ik versta de kunst iemands leeftijd af te lezen uit de fysionomische lijnen van zijn voorhoofd: hij is zestien jaar en vier maanden oud! Hij is mooi als de intrekbaarheid van roofvogelklauwen; of ook, als de onvoorspelbaarheid van spierbewegingen in verwonde weke delen van de nekstreek; of nog eerder, als die eeuwige rattenklem, steeds opnieuw door het gevangen dier opgespannen, die volautomatisch een oneindige hoeveelheid knaagdieren vangt en zelfs onder het stro verstopt functioneert; en vooral, als de toevallige ontmoeting op een sectietafel van een naaimachine en een paraplu! Mervyn, die zoon van het blonde Engeland, heeft zojuist bij zijn leraar een schermles gevolgd en ingepakt in zijn Schotse ruit keert hij terug naar zijn ouders. Het is halfnegen en hij hoopt om negen uur thuis te komen; het is behoorlijk aanmatigend van hem om te veinzen dat hij zeker weet wat de toekomst brengen zal. Kan een of ander onverwacht obstakel hem niet de weg versperren? En zou die omstandigheid zó zeldzaam zijn dat hij haar met reden als een uitzondering beschouwt? Waarom beschouwt hij het voorrecht dat hij totnogtoe niet ongerust is geweest en zich als het ware gelukkig heeft kunnen voelen niet eerder als iets abnormaals? Met welk recht immers meent hij ongedeerd zijn woonhuis te kunnen bereiken, terwijl iemand hem loopt te bespieden en hem onbemerkt volgt als zijn toekomstige prooi? (Het zou wel van heel weinig vertrouwdheid met zijn beroep van sensatieschrijver getuigen om niet, op zijn minst, zulke restrictieve vragen naar voren te brengen, waarna onmiddellijk de zin komt die ik op het punt sta te voltooien.) U hebt de denkbeeldige held herkend wiens persoonlijkheid met de door hem uitgeoefende druk mijn beklagenswaardige verstand al geruime tijd aan het slopen is! Nu eens komt Maldoror dicht bij Mervyn, om de gelaatstrekken van die jongen in zijn geheugen te prenten, dan weer deinst hij in een terugtrekkende beweging achteruit, zoals de Australische boemerang in het tweede deel van de van de door hem afgelegde baan, of liever, zoals een afgevuurde helse machine. In dubio over wat hem te doen staat. Maar zijn bewustzijn  voelt geen enkel symptoom van emotie, hoe embryogenetisch ook, zoals u ten onrechte zou kunnen denken. Ik zag dat hij zich een ogenblik in tegengestelde richting verwijderde; werd hij door berouw gekweld? Maar daar maakte hij rechtsomkeert, met nog meer verbetenheid dan eerst. Mervyn weet niet waarom zijn slaapaderen zo hard kloppen, en hij verhaast zijn pas, achtervolgd door een angst waarvan hij en u tevergeefs de oorzaak zoeken. We moeten hem nageven dat hij ijverig probeert het raadsel te ontsluieren. Waarom kijkt hij niet achterom? Dan zou hij alles begrijpen. Denken we ooit aan de eenvoudigste manieren waarmee we een einde kunnen maken aan een alarmerende toestand? Wanneer een schooier door een voorstadsbuurt stiefelt, met een slakom witte wijn in zijn kraag en zijn kiel aan flarden, en als hij dan naast een grenssteen een oude, pezige kater ziet, een tijdgenoot van de nog door onze vaders bijgewoonde revoluties, die droefgeestig zit te staren naar de op de ingeslapen vlakte neerzijgende manestralen, dan treedt hij achterbaks langs een bochtige weg naar voren en geeft een teken aan een krompotige hond, die eropaf stuift. Het nobele dier van het kattenras wacht zijn tegenstander moedig op / stelt zich dapper tegen zijn tegenstander en verkoopt zijn leven zo duur mogelijk. Morgen koopt een of andere lompengaarder een elektriseerbaar vachtje. Waarom vluchtte hij dan niet? Het was zo gemakkelijk. Maar in het geval dat ons hier en nu bezighoudt, wordt het gevaar door Mervyns eigen onwetendheid nog verergerd. Hij heeft wel een paar, zij het uiterst zeldzame, heldere ogenblikken, en ik zal hier niet omstandig aantonen in hoeveel wazigheid zijn geest is gehuld; intussen is hij onmogelijk in staat te raden wat er echt aan de hand is. Hij heeft geen profetische gaven, het tegendeel beweer ik niet, en hij kent zichzelf niet het vermogen toe ze te hebben. Aangekomen bij de drukke verkeersader slaat hij rechtsaf en loopt de Boulevard Poissonnière en de Boulevard de Bonne-Nouvelle af. Op dat punt van zijn weg slaat hij de Rue du Faubourg Saint-Denis in, laat het station van de spoorlijn naar Straatsburg achter zich en blijft staan voor een hoge poort, vlak voordat hij de dwarsliggende Rue Lafayette heeft bereikt. Aangezien u mij aanraadt op deze plaats de eerste strofe te besluiten, wil ik me voor één keer voegen naar uw wens. Beseft u wel dat, als ik denk aan de ijzeren ring die door de hand van een maniak onder steen is verstopt, er een onbedwingbare huivering door mijn haren gaat?

  • Lautréamont, Les Chants de Maldoror, zang 6, strofe 3 / hoofdstuk 1, vertaling Rokus Hofstede, in: De Witte Raaf, 234, jrg. 40, maart-april 2025

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.