Op een lichaamloos gevecht moet je je voorbereiden, zodanig dat je pal kunt staan wat er ook gebeurt – een abstract gevecht dat, anders dan de andere, door dagdromen te leren valt.
Wees niet te leergierig.
Een heel leven volstaat niet om af te leren wat je je argeloos, gedwee, hebt laten aanpraten – onnozelaar! – zonder aan de gevolgen te denken.
Met je karakterfouten, rustig aan. Ga ze niet te gauw corrigeren.
Wat zou je ervoor in de plaats stellen?
Hou je slechte geheugen. Je hebt het niet voor niets, mag je aannemen.
Hou je zwakheid intact. Probeer geen krachten te verwerven, vooral geen krachten die niet voor jou zijn, die jou niet zijn toebedacht, waar de natuur je voor heeft behoed omdat ze iets anders met je van plan was.
Je laat iemand rondzwemmen in jou, een nest maken in jou, pleister mengen in jou – en dan wil je nog steeds jezelf zijn!
Nee, nee, niet je verrijken. Reizen om armer te worden. Dat is wat je nodig hebt.
Volhard in je fouten, of toch op zijn minst in sommige, zodat je goed kunt observeren tot welk type ze behoren. Anders, als je halverwege stopt, zul je keer op keer blindelings dezelfde soort fouten maken, je hele leven lang, wat sommigen je ‘lotsbestemming’ noemen. De vijand, dat is je structuur – dwing hem zich bloot te geven. Heb je je lotsbestemming niet uit koers kunnen brengen, dan ben je niets anders geweest dan een huurwoning.
Iemand die nooit veracht is, zal altijd iets missen, een gangbare kwaal bij geestelijken, pastoors en dat soort lieden, die vaak iets kalfachtigs hebben. Gebrek aan antistoffen.
Zorg, bij gebrek aan zon, dat je rijpt in ijs.
Opgepast als je een weg uitstippelt, terugkeren naar het vrije veld valt dan niet mee.
Een krokodillenbaby die uit het ei kruipt, bijt. Een tijgerbaby daarentegen, dorstend naar melk, hunkerend naar een warm, aanhankelijk lichaam, wil vooral liefhebben en liefgehad worden. Tepels om aan te zuigen: eerste onschuld van zoogdieren. Later, hardhandige ommekeer. Nu, een en al zachtzinnigheid. Wee het tijgertje dat naar lam ruikt. Gelukkig ruikt het naar kleine tijger. Onbevreesd kan het dus aanschurken tegen de verschrikkelijke poten, knabbelen, klieren, plukken. Het is niet in gevaar.
Maar dan is het welletjes. Moeder Tijger schuift hem opzij. Nu gaat ze drinken.
Alleen al als je ziet hoe ze het water nadert, geef je haar in alles gelijk, en de koe, de ree, het hert, alle planteneters, ongelijk. Plechtig, vol devotie, tot alles bereid, nadert ze de kuip. Het vuur van haar dorst heiligt het water. Een koe, al komt ze om van de dorst, kan het water niet op een verheven, bedachtzame manier tot zich nemen. Een bepaald register is haar ontzegd. Ze zal nooit anders naar het water gaan dan als een koe.
Wat de tijgerin doet daarentegen, om het even wat ze doet, is belangrijk. Koning is ze, eerder nog dan Koningin, een Koning die van aanpakken weet, een Koning die tegelijk een ‘vechtjas’ is.
Intussen is het een en al berooidheid in de kooi, het water in de kuip komt uit een afschuwelijk roestig kraantje. Maar de tijger staat boven het gemis.
Gemis, dat is voor jou, gemis en agressiviteit, dat zielige aftreksel van onverschrokkenheid.
Er zullen altijd een paar gegevenheden overblijven waarin zelfs een opstandige intelligentie zich, om zich te kalmeren, heimelijk en schijnheilig weet te schikken.
Zoek dus, zoek en probeer ten minste enkele van die onderliggende schikkingen op te sporen – hoe klein en geruststellend ze ook zijn, je laat je er ten onrechte door sussen.
Wat er ook gebeurt, laat je nooit verleiden tot de allergrootste fout, jezelf meester te wanen, zelfs niet een meester die dwarsdenker is. Je hebt nog veel te doen, ontzettend veel, haast alles. De dood zal een nog onrijpe vrucht plukken.
Skiër op de bodem van een put.
…Dom, omdat ze al te vroeg intelligent waren. Uitkijken, jij, je vlug aanpassen is nergens voor nodig.
Hou steeds genoeg onaangepastheid achter de hand.
Je hebt ze nooit kunnen doorgronden, de mensen. Je hebt ze ook niet echt diepgaand geobserveerd, en ook niet intens liefgehad of gehaat. Je hebt ze doorgebladerd. Leg je er dus bij neer dat jij, net zo door hen doorgebladerd, op jouw beurt niet meer bent dan blaadjes, wat blaadjes.
- Henri Michaux, Hoekpijlers, vertaling Rokus Hofstede, Uitgeverij Koppernik, 2025
Pracht tekst, kleine struikeling mijnerzijds pleister wordt toch aangemaakt (met water) en niet gemengd met eenandere substantie.
Goed gezien, Casper, ik vrees dat je gelijk hebt. Maar met ‘aanmaken’ ontstaat er wel een klankprobleem: ‘…een nest maken in jou, pleister aanmaken in jou’ is in mijn ogen een onfraaie herhaling. Het probleem is bovendien dat het Frans een opvallend binnenrijm heeft: ‘Tu laisses quelqu’un nager en toi, aménager en toi, faire du plâtre en toi et tu veux encore être toi-même!’ Ik had dus zwemmen-nest-mengen bedoeld als een soort echo daarvan… Maar ik zal er nog eens over nadenken. Dank voor je opmerking!