Er zijn twee elementaire contexten waarin je een kunstwerk kunt plaatsen: hetzij de geschiedenis van de natie waar het is ontstaan (laten we die de kleine context noemen), hetzij de supranationale geschiedenis van de kunstvorm waartoe het behoort (laten we die de grote context noemen). We zijn eraan gewend om muziek spontaan in de grote context te bekijken: voor een musicoloog doet het er weinig toe wat de moedertaal van Roland de Lassus of Bach was; een roman, die met zijn taal verbonden is, wordt daarentegen op alle universiteiten van de wereld bijna uitsluitend in de kleine nationale context bestudeerd. Europa is er niet in geslaagd zijn literatuur als een historische eenheid te denken, en ik zal nooit moe worden te herhalen dat daarin zijn onherstelbare geestelijke echec schuilt. Want om bij de geschiedenis van de roman te blijven: Sterne reageerde op Rabelais en inspireerde Diderot, Fielding beriep zich voortdurend op Cervantes en was het grote voorbeeld van Stendhal, in het werk van Joyce zet de traditie van Flaubert zich voort, door over Joyce na te denken ontwikkelde Broch zijn eigen poëtica van de roman en door Kafka begreep García Márquez dat het mogelijk is de traditie los te laten en ‘anders te schrijven’.
[Milan Kundera, Het doek, vertaling Martin de Haan. Ambo, 2006.]