‘Céline heeft iets van een man die opmarcheert achter zijn eigen klaroen.’ Deze typering, van Julien Gracq, wijst op een wezenstrek van Louis-Ferdinand Céline (1894-1961): hij was, in weerwil van zijn zelfverklaarde pacifisme, een strijder. Zijn strijdlust kreeg gestalte in de radicaal vernieuwende vorm van zijn romans, maar nam ook radicale ideologische vormen aan. Aan de ene kant zorgde Céline met zijn op spreektaal geënte schrijftaal voor een revolutie in het Franse literaire proza; aan de andere kant ontpopte hij zich in de periode 1937 en 1944 als rabiate anti-joodse propagandist, collaboreerde hij in de oorlogsjaren actief met de Duitse bezetter en hing hij zijn leven lang een biologisch racisme aan dat hij nooit zou afzweren.… > Lees verder
Lezen als een vis in het water
Restaurantgesprek met N. Ze vraagt: hoe kan een gewone lezer de kwaliteit van een vertaling beoordelen? Heel goede vraag, waar ik eigenlijk nog nooit over heb nagedacht. Of misschien kan een gewone lezer zich die vraag maar beter niet stellen, in elk geval niet bij voorbaat? Wie een vertaling van meet af aan te lijf gaat met het rode potlood in de hand, houdt zich algauw niet meer bezig met kunst, met het effect van een concreet boek op een individuele sensibiliteit, maar met een al dan niet goed uitgevoerd kunstje.
Neem die kennis van mijn ouders, laatst. Bij het lezen van Julien Gracqs Middagrust in Hollands Vlaanderen, in mijn vertaling, was hij gestuit op een ‘grote fout’ van het soort dat voor hem normaal voldoende is om het boek dicht te slaan en te versnipperen in de kattenbak.… > Lees verder
Cimbalen en symbolen
Normaal gesproken vind ik ritme veel belangrijker dan klank. Opzichtige alliteraties werken op mijn zenuwen, vooral als ze expres zijn aangebracht door vertalers die denken dat daarin de ware boodschap van de tekst schuilgaat, en die er niet voor terugdeinzen om voor één klein klankeffectje (dat geen ander doel dient dan zichzelf, en evengoed aan het toeval kan worden toegeschreven) alle andere elementen van de tekst geweld aan te doen. Het kind met het badwater weggooien, noemen wij dat.
Er zijn mensen die van het turven van klankherhalingen een dagtaak hebben gemaakt. Paul Claes bijvoorbeeld, die in de aantekeningen bij zijn Rimbaudvertalingen per gedicht een opsomming van de erin voorkomende klankeffecten geeft – alsof we die door middel van een nieuw soort woordalchemie zouden kunnen samenvoegen met de vertaling om te kunnen ervaren wat de Franse lezer bij het oorspronkelijke gedicht ervaart.… > Lees verder
Julien Gracq, ‘Middagrust in Hollands Vlaanderen’, voorwoord
In het werk van Louis Poirier, alias Julien Gracq (1910-2007), neemt ‘Middagrust in Hollands Vlaanderen’ een bijzondere plaats in. Hij heeft de tekst in 1950 geschreven na een bezoek aan Vlaanderen op uitnodiging van de Franstalige Gentse schrijfster Suzanne Lilar (de S. L. aan wie de opdracht is gericht). Het was niet de eerste keer dat Gracq in Zeeuws-Vlaanderen kwam: als luitenant van de Franse infanterie verbleef hij er in mei 1940 ook al drie dagen in het kader van een verdedigingsmissie. De streek had destijds een vreemde, blijvende indruk op hem gemaakt, schrijft hij in een brief aan Lilar, en inderdaad komt hij er in zijn werk meermalen op terug.… > Lees verder
Julien Gracq, ‘La sieste en Flandre hollandaise’, préface
Publié pour la première fois en février 1951 au Mercure de France puis repris en 1958 dans la seconde édition de Liberté grande, « La sieste en Flandre hollandaise » est un petit texte phare dans l’oeuvre de Louis Poirier, alias Julien Gracq (1910-2007). C’est en mai 1940 que Gracq, lieutenant de l’infanterie française chargé d’une mission de défense dans les bas pays, découvre la Flandre zélandaise, lisière du territoire néerlandais située entre la Belgique et l’Escaut occidental ; il y passe trois jours qui lui laissent « une impression persistante, étrange », comme il écrira plus tard après une nouvelle visite en Flandre à l’invitation de l’écrivain gantois Suzanne Lilar, la dédicataire du texte.… > Lees verder
Julien Gracq, ‘Middagrust in Hollands Vlaanderen’, fragment
Je moet erheen gaan in de avondschemering, wanneer de grenswachten van de dagploeg terugkeren naar hun rode bakstenen speelgoedhuisjes nabij, kaarsrecht voorttrappend op hun fietsen met lange zwanenhalzen, terwijl achter je de torens van Brugge, die op deze lage vlakten de lucht in priemen als de verre skyline van een stad in Amerika, naar blauw beginnen te zwemen in de kepen van de populierenlinies. De lege wegen lijken lopend naar het noorden druppelsgewijs hun bloed te verliezen, vertakkend en verzwakkend tot steeds kleinere paadjes, die achter hun bomenrijen tot in het oneindige wegvluchten door de groene woestenij. Achter de boompartijen verheft zich geen enkel dak meer, en er schijnt nog geen enkel licht.… > Lees verder