Daar zaten we dan, in Marseille. Vijf vertalers die allemaal in of uit een taal van het Middellandsezeegebied vertaalden, voor een rondetafelgesprek over ‘The cultural skates in the translation in the Mediterranean pond’. Schaatsen doe je inderdaad eerder op een meertje dan op zee, en gezien onze nationale volkssport leek dit me een logische verklaring voor het feit dat ik als Nederlander het verzoek had gekregen het gesprek te leiden. Maar toen ik de Franse titel zag werd me duidelijk dat er domweg sprake was van een verschrijving: ‘Les enjeux culturels’, dat moesten wel ‘cultural stakes’ zijn, en ‘pond’ is inderdaad een correcte vertaling van ‘bassin’, maar niet als het gaat om het Mediterrane bekken.
Rondetafelgesprekken hebben vaak iets geforceerds. Niet alleen omdat de sprekers in werkelijkheid bijna altijd op een rijtje aan een langwerpige tafel moeten zitten, waardoor de geplande kettingreactie van geniale invallen doorgaans uitblijft, maar ook omdat de zogeten ‘moderator’ (die voornoemde kettingreactie binnen de grenzen van het levendige, doch beschaafde gesprek moet zien te houden; in het Frans heet hij trouwens ook wel ‘animateur’, dat is eerder iemand die voortdurend moet zorgen dat het gesprek niet vastloopt) maar al te vaak in lange monologen vervalt, of erger nog: zijn lijstje met voorbereide vragen afwerkt zonder echt naar de antwoorden te luisteren.
Ook wij zaten aan een langwerpige tafel, maar als gespreksleider had ik nauwelijks iets voorbereid omdat ik van de organisatie geen informatie over de andere sprekers had gekregen en me bij het gesuggereerde thema ook niets concreets had kunnen voorstellen; het gesprek ging dus goed. Na een smakelijke anekdote uit eigen praktijk over de Franse vertaling van het woord ‘veerlieden’ (een traditioneel beeld voor vertalers, zeer toepasselijk in de Mediterrane context) met ‘gens de plume’ (= literatoren, wat vertalers óók zijn, en vroeger schreven ze inderdaad met een veer) kon ik lui achteroverleunen, het gesprek hoefde niet te worden gemodereerd en niet te worden geanimeerd, er werd gewoon anderhalf uur lang op hoog niveau gekeuveld.
Een van de onderwerpen waar we het langst bij bleven stilstaan, was de puntkomma. Voor wie zoals ik uit het Frans vertaalt is dat verreweg het interessantste leesteken, want in het Nederlands gebruiken we het maar mondjesmaat, terwijl Franse schrijvers er graag kwistig mee strooien. En ik weet nu misschien waarom: op het Franse toetsenbord, AZERTY genaamd (hier), zit de puntkomma op de plaats waar bij ons de punt zit; de punt zit onder dezelfde toets, maar vergt een extra handeling, namelijk het indrukken van de Shift-toets. Het is een klassieke kip-of-eisituatie: gebruiken Franse schrijvers zo veel puntkomma’s omdat dat de makkelijkste weg is, of is het toetsenbord zo ontworpen omdat de puntkomma zo vaak wordt gebruikt?
Het moge duidelijk zijn dat zulke verschillen in leestekengebruik, die veel zeggen over de verschillen in stijl, ritme, zinsbouw en denkwijze tussen twee talen en culturen, direct een zeer fundamenteel vertaalprobleem opleveren. De gebruikelijke, luie oplossing is die van de analogie: de vertaling moet zich verhouden tot de tradities en conventies van de doelcontext zoals de originele tekst zich verhoudt tot de tradities en conventies van de broncontext. Hup, alle puntkomma’s vervangen door punten of komma’s. Een tegenwoordig minder gebruikelijke, maar al even luie oplossing is die van het oneindige respect voor de tekst: de puntkomma’s staan er nu eenmaal, de auteur heeft ervoor gekozen, dus wie ben ik om ze te gaan vervangen door punten of komma’s?
Vooral door het vertalen van Michel Houellebecq, wiens puntkomma’s vaak prachtige stijleffecten opleveren, heb ik langzamerhand afstand genomen van het sacrosancte analogiemodel. Puntkomma’s (of andere tekstelementen, van woordfrequentie tot zinsvolgorde) mogen dan taalgebonden zijn, ze vervullen ook een concrete functie binnen de individuele tekst. Vandaar dat ik me tegenwoordig niet zozeer meer de vraag stel ‘hoe wij het in het Nederlands doen’, maar hoe ik zo veel mogelijk ‘vreemdheid’ in mijn vertaling kan opnemen zonder dat de lezer kwaad wegloopt. ‘Om de taal te verdedigen moet je hem aanvallen,’ schrijft Proust ergens, en dat geldt voor vertalen misschien nog wel sterker dan voor oorspronkelijk werk.
Dat zou je cultureel schaatsen kunnen noemen, met alle mogelijke risico’s op uitglijders. En voor een publiek van hoofdzakelijk schrijvers was het vertalerspanel in Marseille het er roerend over eens dat daarin de belangrijkste ‘culturele inzet’ van literair vertalen in het Middellandsezeegebied (en waar dan ook ter wereld) ligt: in de fundamentele bewustwording dat vertalers niet zomaar veerlieden zijn die een aan zichzelf gelijk blijvende tekst over de rivier of zee van de taal zetten, maar dat ze vooral ook ‘gens de plume’ zijn, makers van een literair werk dat er voorheen niet was.
[Verschenen op de website van Tirade, 1 juli 2009, © Martin de Haan]