web analytics

Henri Michaux, Hoekpijlers, nawoord

 

In een tijd waarin zelfhulpboeken ons voorhouden dat we de ‘beste versie van onszelf’ moeten worden, in een tijd waarin sociale media ons niet-aflatend sommeren nieuwe bewijzen van succes voor te leggen, kan het verkwikkend zijn wat averechtse tips en wenken op te doen bij Henri Michaux. Met Poteaux d’angle (Hoekpijlers), een bundel prozapoëzie geschreven toen hij de zeventig gepasseerd was, richt de Frans-Belgische dichter zich rechtstreeks tot de lezer en reikt hij deze op scherpe, snedige toon zijn levensregels aan. Vanaf de eerste zin roept hij de lezer op om zich al dagdromend aan te gorden voor de strijd, om de eigen fouten en zwakheden te omhelzen, om wars te zijn van gebabbel, om gemeenplaatsen te schuwen, om te streven naar onthechting en zelfkennis – ga er maar aan staan!

Een bundel prozapoëzie waarin de lezer wordt toegesproken in imperatieven en die draait om de vragen ‘wat te doen?’ en ‘hoe te leven?’: het is een fremdkörper, zowel in het werk van Henri Michaux (1899-1984) als in de poëtische traditie. Het boek is in verschillende golven ontstaan, gepubliceerd in drie steeds vermeerderde edities bij L’Herne (1971), Fata Morgana (1978) en Gallimard (1981). In Frankrijk heeft Poteaux d’angle inmiddels de status van cultboek verworven, door de tonische kwaliteit ervan maar waarschijnlijk ook omdat het, in strijd met wat vaak van avant-gardistische poëzie wordt verwacht, relatief toegankelijk is.

De bronnen waaruit Michaux heeft geput zijn divers. Herkenbaar is de invloed van de oosterse filosofie, bijvoorbeeld de lapidaire stijl van zenboeddhistische koans en van taoïstische geschriften als de Daodejing en de Zhuangzi. Ook zijn soms de maximen van achttiende-eeuwse Franse moralisten als La Bruyère, La Rochefoucauld, Vauvenargues en Chamfort op de achtergrond hoorbaar. In zijn correspondentie kortte Michaux zijn titel af als ‘Poteaux d’<’, een afkorting die de dubbelzinnigheid ervan accentueert: een verwijzing naar palen, piketten of pijlers, naar verticale bakens die houvast kunnen bieden, maar daarnaast ook naar de horizontale hoek vanwaar kan worden uitgekeken op een potentieel grenzeloze (innerlijke) ruimte. Het contrast tussen het bepaalde en het onbepaalde keert in de bundel in vele vormen terug.

Aanvankelijk valt vooral de heterogeniteit van het tekstmateriaal op. De tekstfragmenten zijn wisselend van lengte; de bundel doet zich voor als een mengeling van aforismen, dagboeknotities en prozagedichten, maar biedt ook ruimte aan droomverslagen, losse anekdotes en onnavolgbare metaforen. Opmerkelijk is Michaux’ voorliefde voor zoölogische notities. De stijl is elliptisch, de verwoording nu eens jazzy en gesyncopeerd, dan weer kaal en kernachtig, vaak spreektalig.

Wie voert het woord in deze fragmenten? De ik-vorm is in Hoekpijlers vrijwel afwezig, maar de behoorlijk opdringerige, soms striemende stem van de auteur kan ook in de jij-vorm worden herkend. Die vaak weerkerende ‘jij’ is dubbelzinnig, niet alleen een poging om de lezer rechtstreeks aan te spreken maar ook een gedramatiseerde monoloog van de auteur tegen zichzelf, een mise-en-scène van zijn eigen innerlijke meerstemmigheid.

Michaux schrijft met andere woorden een vorm van experimenteel proza dat het bewustzijn van de schrijver-annex-lezer beoogt te verzetten, te verdraaien, te verruimen. Hoekpijlers laat zich lezen als een transitief, energetisch boek; Michaux’ poëtische vindingrijkheid, zijn verrassende wendingen, zijn provocaties prikkelen de lezer om wat hij of zij leest te verlengen, te activeren en op zichzelf toe te passen, om het te laten resoneren met eigen ervaringen. Wie het spel meespeelt, mag van de lectuur van Hoekpijlers opwekkende, stimulerende effecten verwachten, maar zeker geen samenhangend wereldbeeld, laat staan een openbaring of samen te vatten leer. Michaux schrijft niet vanaf de kansel, maar vanuit een rommelig laboratorium.

De rol van filantroop was sowieso niet besteed aan Henri Michaux, die weinig ophad met de zegeningen van gezamenlijkheid en gemeenschap. In Hoekpijlers legt hij een groot wantrouwen jegens de medemens aan de dag, de medemens die zich te pas en te onpas opdringt, die zich verschuilt achter façades en valse schijn. De schrijver-annex-lezer vertrekt in deze fragmenten steeds vanuit de eigen geestelijke en lichamelijke afzondering – hij leeft in het relatieve en het eindige, en het beste wat hij kan doen is mentale ballast uitwerpen, want hij staat op het continent van het ‘onverzadigbare’, hij is verwant met het ‘oneindige’…

Dat alles maakt Michaux nog niet tot solipsist of tot kortzichtig individualist. De teksten in Hoekpijlers hebben een politieke dimensie; het gaat om het openen van de blik, om het verhogen van weerbaarheid en waakzaamheid, om het zoeken naar een levensvorm die het onzekere omhelst maar ook een vorm van opstandigheid inhoudt. Omdat verwijzingen naar concrete, historische contexten ontbreken, springt die subversieve grondtoon misschien niet meteen in het oog, maar Michaux’ basishouding is er ondubbelzinnig een van weerspannigheid en verzet.

Hoekpijlers: viaticum voor troebele tijden, trainingskamp voor onafhankelijken van geest, ontwenningskuur voor mediaverslaafden, antidotum tegen een door roddel, cliché en stemmingmakerij beheerste wereld.

Rokus Hofstede, Brussel

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.