Je moet erheen gaan in de avondschemering, wanneer de grenswachten van de dagploeg terugkeren naar hun rode bakstenen speelgoedhuisjes nabij, kaarsrecht voorttrappend op hun fietsen met lange zwanenhalzen, terwijl achter je de torens van Brugge, die op deze lage vlakten de lucht in priemen als de verre skyline van een stad in Amerika, naar blauw beginnen te zwemen in de kepen van de populierenlinies. De lege wegen lijken lopend naar het noorden druppelsgewijs hun bloed te verliezen, vertakkend en verzwakkend tot steeds kleinere paadjes, die achter hun bomenrijen tot in het oneindige wegvluchten door de groene woestenij. Achter de boompartijen verheft zich geen enkel dak meer, en er schijnt nog geen enkel licht. De avond vult zich met een geur van gras en sappige bladeren, even overstelpend als van een drijfnat dier; de kudden die in de al heiige verte van de grote weiden liggen, lijken gevangen in de gestolde woelingen van het hoge gras als in de lijm van zacht pakijs; de indruk rijst dat het leven, verstrikt geraakt in dat wrede groen, daar zal verkwijnen en eindigen, iets verderop: achter dat populierengordijn.
[Julien Gracq, Middagrust in Hollands Vlaanderen (oorspr. La Sieste en Flandre hollandaise), vert. Martin de Haan. Tweetalige uitgave van de Alliance française des Pays-Bas, najaar 2010. Lees ook de inleiding, in het Frans of in het Nederlands.]