In het najaar van 1999 verscheen bij een grote Parijse uitgeverij een opmerkelijke verhalenbundel. La femme qui avait deux bouches, zoals de titel luidde, was niet het eerste boek van Alain Fleischer (hij had er al zeven op zijn naam staan), maar wel het eerste van een indrukwekkende reeks, waarvan de onlangs verschenen roman Les Ambitions désavouées het vierde deel vormt.
Bescheidenheid is Fleischer volledig vreemd. De flaptekst van La femme qui avait deux bouches was niets minder dan een esthetisch beginselprogramma, waarvan de uitvoering met de bundel zelf ‘frontaal’ heette te worden ingezet. Inderdaad heeft het boek iets overrompelends: Fleischer sleurt de lezer hardhandig zijn literaire privé-universum binnen, dat nog het meeste wegheeft van een kruising tussen Kafka, Perec en Sade. Zelf maakt de schrijver gewag van zijn half Hongaarse afkomst en van de ‘Midden-Europese wereld’ waarvan hij zowel de erfgenaam als de ‘verkwister’ wil zijn. En verkwisten, dat kan hij als de beste: zijn werk is één grote eruptie van woorden. Of liever gezegd, om in Fleischers register te blijven: één grote ejaculatie.
Toch hangt over zijn werk, in ieder geval over Les Ambitions désavouées, ook de schaduw van een grootmeester van de spaarzaamheid: Milan Kundera. Meer dan enig ander heeft de voormalige Tsjech Kundera zich ingespannen voor de promotie van Midden-Europa als zelfstandige entiteit (die volgens hem cultuurhistorisch gezien eerder bij het Westen dan bij Rusland hoort). En Kundera is in Frankrijk ook degene geweest die het werk van een van de grootste Midden-Europese schrijvers, Franz Kafka, heeft geanalyseerd als een synthese van twee schijnbaar onverenigbare vormen van literatuur: Kafka zette de middelen van het fantastische in om iets te zeggen over de moderne wereld, en dat is precies wat Fleischer ook doet. Zou het toeval zijn dat de hoofdpersoon van Les Ambitions désavouées een Tsjechische emigré is, die door een ex-landgenote op een bepaald moment zelfs abusievelijk met ‘Milan’ wordt aangesproken?
Een van de favoriete ontmoetingsplaatsen van werkelijkheid en fantasie is het groteske: het terrein van de nette handelsreiziger Gregor Samsa, die op een morgen wakker wordt als kever (Kafka), en van de unieke Valentina V., die met haar twee monden een opmerkelijk leven leidt als circusattractie, simultaanvertaalster en minnares (Fleischer). In beide gevallen suggereert de afwijking geen bovennatuurlijke werkelijkheid, zoals in de fantastische vertellingen van E.T.A. Hoffman of H.P. Lovecraft, maar maakt ze deel uit van een wereld die we allemaal kennen. Het eerste wat Gregor Samsa zich als kever afvraagt is hoe hij in ’s hemelsnaam naar zijn werk moet komen, en ook het verhaal van Valentina V. is in feite niets anders dan een ietwat bizar socio-psychologisch (Kundera zou zeggen: existentieel) gedachte-experiment.
In zijn romans borduurt Fleischer voort op dat uitgangspunt. Met Léo Tigerman, de hoofdpersoon van Les Ambitions désavouées, belanden we in een tropisch oerwoud dat met zijn wandelpad door de boomtoppen en zijn de lucht in gegroeide spoorlijn al even fantastisch is als de vrouw met de twee monden, maar ondanks de utopische gemeenplaatsen waarmee dat woud wordt behangen (inclusief de mythe van de goede, hypersensuele wilde), wordt de werkelijke wereld nooit verlaten: de utopie is ironie, de fantasie een spiegel. Kan een mens zich terugtrekken uit de wereld en alle ambities afzweren, zoals de titel suggereert? Het antwoord luidt natuurlijk nee, en Fleischer schept er een satanisch genoegen in om de jeugdige Léo met veel pijn tot die ontdekking te laten komen. Het is de bekende paradox van het boeddhisme: wie ambieert niets te ambiëren, ambieert nog altijd even hard.
Erg verrassend kan die conclusie moeilijk worden genoemd. Als bildungsroman ontkomt Les Ambitions désavouées dan ook niet aan de voorspelbaarheid die het genre bijna automatisch aankleeft: de naïeve hoofdpersoon doet er veel langer over om tot het finale inzicht te komen dan de lezer. Om zo’n roman te redden is de schrijver dus haast wel gedwongen een ironische distantie tot zijn hoofdpersoon in acht te nemen, en dat doet Fleischer voorbeeldig. In feite is er zelfs sprake van dubbele of driedubbele ironie: Léo zelf kijkt met een spottende blik terug op zijn eigen jeugdige zelfgenoegzaamheid (‘Op mijn twintigste was ik God, op mijn vierentwintigste was ik nog hoger gestegen’), wij lachen samen met de schrijver om die zelfspot, en aan het einde van het boek lacht Léo misschien wel om ons, door alsnog voor de carrière te kiezen die hij was ontvlucht toen hij een leven zonder ambities ambieerde.
Aan die laatste lach, de lach van de oppervlakte zonder diepte, gaat een fase van totale verelendung vooraf. ‘Op mijn dertigste was ik een arme drommel, op mijn drieëndertigste ben ik nog dieper gezonken,’ schrijft Léo, die op dat moment conciërge van zijn oude school in Tsjechië is geworden en elke zondag in het geheim de liefde bedrijft met zijn voormalige juf, op wie hij als kind verliefd was. Maar het kan nog erger, zo blijkt algauw, waarna het boek lijkt dood te lopen in de wartaal van een verteller die de controle over zichzelf en zijn leven kwijt is – en daarmee ook zijn ambitie om geen ambities te hebben: de paradox is opgeheven, Léo kan nu elk leven leiden dat zich aan hem voordoet, inclusief de ambitieuze levens die hij eerder heeft afgezworen. Waarmee zijn aanvankelijke doel van een leven zonder streven alsnog is verwezenlijkt.
Met dat alles is Les Ambitions désavouées een bijzonder ambitieuze roman. Alain Fleischer is een schrijver die zowel op het thematische als op het stilistische vlak het grote gebaar niet schuwt, en die bovendien iets te zeggen heeft – via de noodzakelijke omweg van de verbeelding, want voor wat hij te zeggen heeft bestaat geen rechte weg, net zomin als er voor Léo Tigerman een rechte weg bestaat van zijn aanvankelijke naïviteit naar zijn uiteindelijke gelatenheid (die overigens evengoed weer kan omslaan in ambitie).
Exuberant, grotesk, barok, gewaagd: op het raakpunt van fantasie en werkelijkheid heeft Alain Fleischer zijn gelijke niet. Het zou me niets verbazen als hij met zijn nieuwe roman hoge ogen gaat gooien in de prijzenregen die komend najaar weer losbarst.
- Alain Fleischer, Les Ambitions désavouées. Le Seuil, 2003.
[de Volkskrant, 27 juni 2003, © Martin de Haan]