‘Geboren zijn in een volk dat nooit van zich zal doen spreken is een verschrikkelijke vernedering, al valt er wel mee te leven.’ Deze op zijn minst halfhartige uitspraak deed de Franse schrijver en denker Emil Cioran in 1979, meer dan veertig jaar nadat hij zijn geboorteland Roemenië had verlaten. Zij onthult iets van de heftigheid van zijn lijden onder de vloek van zijn geboorte, onder de eeuwige ‘gekrenkte trots’ van het toebehoren aan een ‘kleine cultuur’ – een geboortevloek die hem er niet van weerhield zichzelf te omschrijven als een ‘man zonder lot, zonder biografie’, levend in ‘metafysische ballingschap’. Ziedaar een voor Cioran karakteristieke paradox – maar wat is er niet paradoxaal aan deze auteur, wiens leven, werk en stijl alle het stempel dragen van de uitersten die hij in zich verenigde? Niet de minste paradox is misschien wel dat Cioran aan de ‘verschrikkelijke vernedering’ van zijn oorsprong in zekere zin alles te danken had, omdat die ook de oorsprong was van de uiterst explosieve en tegelijk uiterst beheerste stijl die zijn œuvre maakt tot wat het is.
Sterker nog: het verband tussen biografie en stijl is naar mijn overtuiging de sleutel tot begrip van Ciorans werk. Deze steevast om zijn taalvermogen gecelebreerde denker, deze anti-historicus die in al zijn boeken de geschiedenis tot mikpunt van zijn welbespraakte cynisme maakte, leverde zelf, door de vorm waarin hij zijn gedachten verwoordde, de sterkst denkbare bevestiging van de werking van het historische noodlot. Als je het eenmaal in de gaten hebt, dringt het verband tussen biografie en stijl zich bij lezing van zijn werk zozeer op, dat de veronachtzaming ervan in de commentaren op Cioran des te opmerkelijker wordt. De paradox van een historisch gedetermineerd anti-historist, van een hekelaar van de geschiedenis die juist in de vorm van zijn werken de werking van de geschiedenis verraadt, die paradox is inderdaad een schijntegenspraak, en wie haar als zodanig behandelt – conform de etymologie van het Griekse paradoxos, ‘strijdig met de gangbare mening’ – onderdraaft noodgedwongen een aantal meningen die gangbaar zijn onder Ciorans commentatoren. Ik doel daarmee op het rituele alternatief van bewieroking en verkettering, twee elkaar spiegelende attitudes waartoe Ciorans tegendraadse, tegenstrijdige œuvre gemakkelijk uitnodigt. Maar ik doel ook op een aantal parti-pris uit de literatuurwetenschap en de literatuurkritiek, die ervoor zorgen dat tekstcritici en biografen doof voor elkaars melodie hun partijtjes blazen. Terwijl de interne lezing abstraheert van de historische en sociale mogelijkheidsvoorwaarden van een tekst, om zich tot louter inhoudelijk commentaar te beperken, beschouwt de externe lezing de tekst, of selectieve fragmenten eruit, slechts als ondubbelzinnige indicator van de maatschappijvisie van een auteur of van het historische verschijnsel dat hij wordt geacht te representeren.
Mijn eigen – toegegeven: hoogdravende – claim is dat een historische, juister: genetische interpretatie aan deze valse alternatieven kan ontkomen. Om die pretentie waar te maken moet ik mijn stijlanalyse inbedden in een historische context. Daartoe geef ik een korte schets van de literatuurkritische receptie van Ciorans werk in Frankrijk en Nederland, waar ik ook een aantal buitentekstuele, historische feiten bij betrek. Zoveel is duidelijk, ik lees Cioran niet zoals hij gelezen wil worden; ik geloof dat de verleiding die van zijn werk uitgaat het principe waaraan het zijn eenheid ontleent vaak aan het oog onttrekt. Wat ik aannemelijk wil maken, is dat binnen de verandering van zijn stijl, van het exuberante pathos van het Roemeens naar de bondige elegantie van het Frans, van meet af aan hetzelfde geweld tot uitdrukking komt, een geweld dat zijn wortels nergens anders vindt dan in de geschiedenis.