Vertalingen via een tussentaal zijn ongetwijfeld zo oud als de weg naar Rome. Sterker nog, het ligt voor de hand te veronderstellen dat de eerste vertalingen uit een nog niet ontsloten taalgebied altijd via een derde taal plaatsvinden, eenvoudigweg omdat de kennis voor een rechtstreekse vertaling ontbreekt. Maar ook wanneer die kennis wel aanwezig is, blijken er, vooral in een klein taalgebied als het onze, nog voldoende redenen te bestaan om bijvoorbeeld Chinese boeken te vertalen via het Duits of het Engels. De sporen die de tussentaal per definitie nalaat lijkt men daarbij voor lief te nemen, om nog maar te zwijgen over de dubbele kans op vertaalfouten.
Vanuit het oogpunt van een commercieel ingestelde uitgever valt die keus wel te begrijpen. Vertalen uit het Engels gaat gemiddeld nu eenmaal sneller dan uit het Chinees, de stilistische en begripsmatige knopen zijn al doorgehakt door de Engelse vertaler, dus je weet als uitgever waar je aan toe bent, en bovendien zijn er veel meer vertalers Engels dan vertalers Chinees beschikbaar. Wanneer er een nieuwe film van bijvoorbeeld Zhang Yimou (bekend van Het rode korenveld en Raise the red lantern) uitkomt die gebaseerd is op een Chinees boek, moet er natuurlijk zo snel mogelijk een zo probleemloos mogelijke Nederlandse editie van dat boek op de markt worden gebracht – een vertaling van een bestaande vertaling, derhalve.
Het doet er in zo’n geval weinig toe of het boek in kwestie, ik heb het nu uiteraard over Shanghai triade, de moeite waard is: de foto van een schaars geklede Gong Li en de vermelding ‘Nu verfilmd door etc.’ worden geacht genoeg lezers te trekken. Die vervolgens bedrogen uitkomen: Zhang Yimou heeft zijn laatste film Shanghai Triad, toch al niet zijn beste, weliswaar gebaseerd op dit boek, maar niet na het nodige aan het verhaal te hebben veranderd. Blijkbaar heeft ook hij beseft dat het Li Xiao’s roman ontbreekt aan alles waar het genre van de ‘klassieke mafiaroman’, zoals het boek op de achterflap wordt genoemd, om vraagt: spanning, broeierigheid en vooral een goede plot. Maar nee, niets van dat al. Op de eerste bladzijde worden we opgescheept met het naïeve jongetje Shuisheng (zoiets als Adson in De naam van de roos – de film, niet het boek) dat zijn intrede doet in het verdorven Shanghai; de verwachting wordt gewekt dat dit onnozele knaapje zich zal ontwikkelen tot de ongenaakbare hoofdpersoon, maar nee hoor: Shuisheng ontwikkelt zich in het geheel niet, ondanks de moorden die hij pleegt blijft hij even onnozel, en hij blijft een figurant in een verhaal zonder hoofdpersoon – tot in de epiloog, waar hij toch ineens de Grote Baas blijkt te zijn geworden. Het kan verkeren.
Eveneens bij uitgeverij Bert Bakker verscheen al eerder De knoflookliederen van Mo Yan, niet toevallig de auteur van Het rode korenveld, waarop Zhang Yimou’s eerste succesfilm gebaseerd was. Hier was de commerciële noodzaak voor een vertaling uit het Engels veel minder duidelijk, maar niettemin mocht Peter Abelsen aan de bak. Die ziet daar zelf geen been in: in een reactie op een recensie in NRC Handelsblad stelt hij dat je ‘goddank’ geen Chinees hoeft te kennen om Mo Yan te vertalen. Waar het om gaat is de literaire waarde van het boek, en die blijft bij een goede hervertaling behouden, aldus Abelsen, die bij nadere beschouwing zelfs meer blijkt te doen dan dat: hij verplaatst beschrijvingen omdat ze ergens anders beter uitkomen, vat omslachtige formuleringen kort samen, laat vreemde elementen weg, kortom: hij vervolmaakt het boek zoals het ongetwijfeld was bedoeld… Ook los daarvan en van de talloze slordigheden, die toch weer lijken te duiden op grote haast bij de productie, vind ik De knoflookliederen niet het meesterwerk waarop ik had gehoopt. Het thema is sterk: op aansporing van de overheid verbouwen de boeren van het Paradijsgewest alleen nog maar knoflook, die zij vervolgens aan de straatstenen niet kwijt kunnen; zij komen in opstand en worden uiteindelijk ingerekend. Overal liggen hopen knoflook te rotten, het hele boek stinkt ernaar – heerlijk! Maar de uitwerking van dit gegeven doet af en toe nogal slordig aan, en afgezien daarvan straalt het boek op geen enkele manier de beklemming uit van bijvoorbeeld Honderd jaar eenzaamheid of De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, om me maar tot de titels te beperken waarmee het op de achterflap wordt vergeleken. De personages zijn en blijven Chinese boeren, met hun eigenbelang, hun beperkte blikveld en hun woede (die overigens volkomen terecht is, laat daar geen twijfel over bestaan). Abelsen noemt het verhaal tragisch, ik zou het eerder triest noemen. En onderhoudend, dat wel.
En dan is er bij In de Knipscheer nog het merkwaardige boekje Het maagdenhuis van Ding Xiaoqi verschenen, eveneens een vertaling uit het Engels (maar waarom in ’s hemelsnaam, behalve dan omdat precies hetzelfde bundeltje er in het Engels al lag?). Blijkbaar dacht ook deze kleine uitgeverij een graantje mee te kunnen pikken van de rage rondom uitgeweken Chinese intellectuelen, zoals ook De Geus met Feng Chen, Meulenhoff met Hong Ying en Vassallucci met Lulu Wang. Het stuntelige kalligrafietje (of zeg maar gerust kakografietje) dat het omslag en de beginbladzijde van elk verhaal ontsiert doet het ergste vrezen, maar eens te meer blijkt dat ook in de boekenwereld uiterlijke schijn weleens wil bedriegen: het gezapige, doktersromanachtige titelverhaal bevestigt de ergste vermoedens nog, maar daarna komt Ding steeds beter in vorm. Met name de verhalen ‘Moedermoord’, ‘Als je nog leefde’ en ‘De boze ketel’ getuigen van een volwassen schrijverschap dat nu eens niet ondergeschikt is gemaakt aan sociale, politieke of autobiografische factoren. En je moet als lezer wel een extreem dikke huid hebben om ‘Zwarte kat’, het persoonlijk verslag van een vrouw met een fobie voor katten die op een kat moet passen, te kunnen lezen zonder te gruwen. Kortom, het is te hopen dat Ding Xiaoqi nog vaker van zich zal doen horen, maar dan liefst wel in een wat verzorgder uitgegeven boek (het toppunt: een voetnoot midden in een woord!), en in een rechtstreekse vertaling uit het Chinees. Dan duurt het maar wat langer.
- Li Xiao, Shanghai triade, vertaling Truus Boot, Bert Bakker 1996
- Mo Yan, De knoflookliederen, vertaling Peter Abelsen, Bert Bakker 1995
- Ding Xiaoqi, Het maagdenhuis, vertaling Mirjam Vosmeer en Hanneke Richard-Nutbey, In de Knipscheer 1996
[Het trage vuur 2, april 1997, © Martin de Haan]