[…]
We hadden een oude tv waar we nooit naar keken. We namen vluchtig de kranten door en dreven de spot met alle ellende op de wereld, we verkneukelden ons over de stakingen bij het openbaar vervoer, waar sedentaire schrijvers geen last van hadden, we grinnikten bij het lezen van de recensies waarin collega’s werden afgebrand.
Het verbaasde ons wel dat er niet méér werd gesproken over onze boeken, over ons geluk, over ons. Ons isolement was narcistisch, als van asceten. We hadden een hekel aan het mondaine leven, maar we droomden van roem.
Dan zouden eindelijk onze beeltenissen oplichten aan de gevels, prijken op de kleren van de voorbijgangers en ook op hun inwendige, dankzij propagandistische voedingsmiddelen die ons silhouet op de maagwand van consumenten zouden konterfeiten.
In feite raakten we in vergetelheid. Ik had hoogtepunten en dieptepunten, maar de dieptepunten duurden langer en langer. Zijn romans verkochten elk jaar slechter. De recensies werden neerbuigend en schaars.
Bij de dood van Claude Lévi-Strauss was hij opgebeld door een radio-omroep.
– Hebt u hem goed gekend?
Maar ze hadden maar bij één toevallige gelegenheid contact gehad, in oktober 1962, toen de cultureel antropoloog een advertentietje had gezet om zijn oude eend te verkopen. Omdat het ding zwiepers maakte zodra je harder ging dan zestig, had hij hem niet gekocht. Het gesprek was geëindigd in een onvriendelijke sfeer.
‘Door u heb ik tijd verloren. Voor deze afspraak heb ik mijn vlucht naar Abidjan uitgesteld.’
Het interview werd niet uitgezonden. Hij was ontgoocheld. Hij is nooit meer door een nieuwsmedium gecontacteerd.
En ik? Mijn faam leidt een steeds kwijnender bestaan. Een beeld van vroeger dat je nu en dan nog eens ophaalt om te constateren hoe verouderd het intussen is. Bij het verschijnen van mijn laatste boek was een journaliste zelfs zo onbeschoft om te suggereren dat mijn woordenschat met elke publicatie minder rijk wordt.
– Dat wijst op een begin van Alzheimer.
Ik glimlachte, want ik was bang dat ik de promotie van mijn boek zou bederven als ik halsoverkop de studio verliet. […]
(Régis Jauffret, Bravo, Seuil 2015, vert. Martin de Haan & Rokus Hofstede. Passa Porta Festival, Brussel)