‘Dat vertalen doe ik voor de centen. Ik zou willen dat ik meer tijd had voor het dichten. De rijping, het vasthouden in mijn hoofd, het gaat zo moeilijk tussen al dat vertalen door.’ (1971)
‘Een heel boek perfect vertalen is altijd nog een mindere daad dat het schrijven van één geslaagde dichtregel.’ (1985)
‘Het grootste probleem bij vertalen is: je moet kiezen. Ik ken vertalers in Nederland, die glimmen nog steeds van trots over de veertien pagina’s die ze ooit vertaalden waar ze tien jaar over hebben nagedacht. Terwijl je dat in een dag en een nacht doet. Het gaat erom, kun je een miljoen schakelingen per minuut maken. Daarom is het werk dat je eraan besteedt moeilijk in tijd uit te drukken. De een kan duizenden combinaties per seconde maken en de ander heeft een trage flippermachine in z’n hoofd.’ (1986)
‘Iedere goede vertaler die de auteur zoveel mogelijk recht probeert te doen heeft recht op stommiteiten. In elke vertaler hoort een mooie stommiteit te zitten. Dat is hetzelfde als de mohameddanen die in ieder Perzisch tapijt één steek laten vallen, omdat alleen Allah volmaakt is.’ (1988)
‘Kijk, nu staat er hier twee meter vertaling op de boekenplank, ik weet niet hoeveel honderdduizend manuren, en als je daarover gaat nadenken begint al die tijd je toch bitter te spijten. De meeste van die boeken heb ik vertaald in een tijd dat je er nagenoeg niets voor betaald kreeg. Ik herinner me dat ik achthonderd gulden kreeg voor zo’n vertaling uit het Grieks, en daar was ik dan vijf, zes maanden mee bezig.’ (1988)
‘Misschien kan je het beter niet doen als je ook schrijver bent. Het gevaar bestaat dat je als vertaler je eigen werk in de weg zit en dat je eigen toon het vertaalwerk bemoeilijkt.’ (1988)
‘Een vertaler hoeft niet te doen of hij driekwart schrijver is. Je hebt niks bedacht, niks geschreven, je hebt gewoon je werk gedaan.’ (1993)
-
Uit: ‘De buitenkant. Een abecedarium’, Privé-domein nr. 200, 1995, De Arbeiderspers.