‘[…] In Het verdriet van België gaat het over een Vlaanderen dat is ondermijnd door de erfenis van jaren Franstalige overheersing en ‘democratisch gekonkelefoes’, over een familie die sympathieën koestert voor Hitler, over een jongen — Louis — die wanneer hij anderhalf jaar oud is en tot zijn elfde levensjaar wordt verbannen naar een somber pensionaat gehouden door sombere nonnen, over dezelfde jongen als tiener die wordt gefascineerd door de zelfverzekerde allure van de Duitse militairen, over de gruwelen die hij ontdekt als hij zijn vader helpt bij het in een vrachtwagen laden van de gewonden en de doden, over de verboden liefde voor een jonge zigeunerin, over de zwarte markt, over bevoorrechting, over alledaags antisemitisme, over de lafheid van de Kerk, over een leraar die voor verzetsdaden wordt gedeporteerd, over twee communistische scholieren die door de Gestapo van de schoolbanken worden gelicht, over de zelfmoord van een jeugdvriend, dat verdriet (zoveel ander verdriet…). ‘Mijn bedoeling was niet om uit te leggen wat de oorzaken en de gevolgen waren van de grote storm’, benadrukte Claus in de uitzending ‘Écritures’ van de RTBF in 1989. ‘Ik wou laten zien hoe een en ander is toegegaan in hun verbeelding. Daarom zijn er ook zoveel leugens in dit boek, volkomen geschifte historische informatie […] Liegen is nodig, niet alleen in hoe je leeft, maar ook in het kunstwerk. Het gaat er domweg om goed te liegen.’ Dat ‘goede liegen’ is zo meeslepend dat ik, toen ik Het verdriet van België uit had, het gevoel had dat er aan de niet onaardige hedendaagse romans die ik voordien had gelezen, bij nader inzien kraak noch smaak had gezeten.
Wanneer Claus ons zegt dat een oog glinstert ‘als een natte keisteen’ of dat een bal daalt ‘als een meloen die uit een vliegtuig viel’, zijn dat stuk voor stuk mooie, onverwachte leugens die met hun poëtische fonkeling de woorden van alledag luister bijzetten. Zelfs gewone leugens zijn bij Claus trouwens bijzonder treffend, zodat hun overvloed in de media op den duur een legende heeft gecreëerd die de grenzen over is gegaan. De receptie van Claus’ werk in de Franstalige wereld heeft dus veel te danken aan het soort zinnetjes dat in interviews is uitgesproken, sommige ervan zijn opgenomen in diverse aan de Belgische literatuur gewijde boeken. Voor een zeker aantal potentiële lezers gaat met andere woorden het personage — de lieveling van de media — aan het werk vooraf. Neem bijvoorbeeld die keer dat Claus opdraafde in het bekende boekenprogramma ‘Apostrophes’ toen hij het handjevol Parijse schrijvers dat unaniem de excellente Franse vertaling van Het verdriet van België had geprezen, afserveerde met de woorden: ‘Jullie zijn dus allemaal het Nederlands machtig, om over de kwaliteit van de Franse vertaling te kunnen oordelen?’ […]
(Caroline Lamarche, ‘Die ontzaglijke schaduw’ [over de receptie van Hugo Claus in Franstalig België], vert. Rokus Hofstede, in Hugo Claus con amore, tentoonstellingscatalogus, Lannoo / Bozar, 2018, p.162-175)