Je zou het haast niet voor mogelijk houden, en dat is het eerlijk gezegd ook haast niet, maar soms doen vertalers iets anders dan vertalen of bloggen. Nadenken over een zelf te schrijven roman, bijvoorbeeld.
Mijn vroegste plannen voor een roman met de titel Babel moeten uit het jaar 2000 stammen: in mijn aantekenboekje staan de eerste ideeën die er betrekking op hebben vlak voor een krantenknipsel met Arnon Grunbergs ‘rechten van een schrijver’ (New York, 22 oktober 2000). Lange tijd heb ik er kennelijk niets mee gedaan, of alleen in gedachten, want pas op 10 augustus 2001 zette ik een aantal ideeën in de computer. Als ik die nu teruglees begrijp ik niet alles meer (bijvoorbeeld: ‘Schubert, sonate D960. Richter in de sneeuw’ – dat is een verwijzing naar het begin van Bruno Monsaingeons prachtige documentaire over Sviatoslav Richter, het is me alleen een raadsel wat ik ermee kan hebben bedoeld), maar de grote lijnen van het plan staan me direct weer helder voor de geest.
Het zou beginnen met een proloog, ontleend aan een verhaal dat ik in Le Monde had gelezen. Nadat Lodewijk XVI met de valbijl was terechtgesteld, riepen zijn gevluchte volgelingen zijn zoon Louis Charles tot koning uit. De kersverse Lodewijk XVII was op dat moment zeven jaar oud en zat eenzaam opgesloten in de Temple – waar hij ruim twee jaar later overleed. Dan begint er een dolle episode: een arts ontvreemdt het hart van de dode jonge koning en zet het thuis op sterkwater, het wordt gestolen en weer teruggegeven, aan het in ere herstelde koningshuis aangeboden en geweigerd, tijdens een nieuwe revolutie op straat gegooid en zes dagen later teruggevonden onder een hoop zand, om uiteindelijk in 1975 te worden bijgezet in de basiliek van Saint-Denis, waar de Franse koningen begraven liggen. En al die tweehonderd jaar doen er de wildste verhalen de ronde over het lot van Lodewijk XVII. Is hij wel echt gestorven in de Temple? Is het hart wel echt van hem?
De titel die ik voor de proloog in gedachten had was ‘Een toepasselijke oerhandeling’ (met dank aan Graa Boomsma, die dat ooit heeft bedacht als vertaling van ‘a relatively basic thing’; misschien gebruikte hij een vertaalprogramma?). Met de Franse Revolutie begon symbolisch gezien het tijdperk van mensenrechten en universele waarden, en de tragikomische lotgevallen van het hart van Lodewijk XVII leken me een toepasselijke opmaat voor een roman die daarbij een paar bescheiden kanttekeningen wilde plaatsen.
Het hoofdverhaal moest zich afspelen in New York. Een Nederlandse jongeman, Jasper van de Berg, gaat als vertaler bij de Verenigde Naties werken en maakt daar kennis met wat je de bureaucratie van het vertalen zou kunnen noemen: de vertaalafdeling van de VN is (in de roman) een logge moloch waarvan de alledaagse praktijk de nobele gedachte van de eenheid der volkeren voortdurend weerspreekt. De ‘Toren van Babel’, zoals het vertalersgebouw (het hoogste gebouw ter wereld) in de volksmond wordt genoemd, vormt op die manier de groteske achtergrond voor de hartstochtelijke liefdesrelatie die zich ontspint tussen Jasper en een doofstomme jonge vrouw, Maria, die hij is tegengekomen bij een antiglobalistische demonstratie. Precies op de helft van het boek, tijdens een ontmoeting in de kapel van het vertalersgebouw, blijkt ze wel te kunnen praten en de leidster te zijn van een extremistische splintergroepering die de replica van het vertalersgebouw in Minimundus (‘Die kleine Welt am Wörthersee’) heeft opgeblazen. Plannen voor een aanslag op het echte gebouw zijn in de maak, Maria wil Jasper erbij betrekken, en hij wordt heen en weer geslingerd tussen zijn liefde voor haar en zijn afkeer van haar extremistische ideeën. Aan het eind van het boek komt Maria na een ruzie om het leven door een auto-ongeluk. Zonder dat hij het wist blijkt ze zwanger te zijn geweest, maar gezien de geschatte leeftijd van de foetus moet de bevruchting hebben plaatsgevonden voordat ze elkaar leerden kennen – terwijl ze beweerde nog maagd te zijn. Na lang aandringen krijgt hij gedaan dat er een DNA-test wordt verricht naar de vader; de uitslag wordt niet meer vermeld.
Wel wordt in de epiloog, die aanvankelijk naadloos lijkt aan te sluiten bij het voorafgaande, de uitslag van een ander DNA-onderzoek bekendgemaakt. Het hart uit de proloog blijkt namelijk inderdaad afkomstig van de zoon van Lodewijk XVI en Marie-Antoinette. En daarmee zijn alle fabeltjes over de kindkoning in één keer uit de wereld geholpen.
Maar toen kwam 11 september 2001 en kon mijn romanplan de prullenbak in.
N.B. Nee, een vertaler is geen gemankeerde schrijver.
[Verschenen op de website van Tirade, 24 juli 2009, © Martin de Haan]