web analytics

Hij zei dat hij het deed

In de laatste aflevering van dit reeksje rond Michons De Elf gaat het over de nacht van 15 nivôse in het jaar II, oftewel over 5 januari 1794, omstreeks het driekoningenfeest. Schilder Corentin wordt in het holst van die vriesnacht door drie sansculotten ontboden in de voormalige Saint-Nicolas-des-Champskerk, herdoopt tot Nicolas-kerk, want de revolutie heeft alle heiligen beroofd van hun titel.

Ze waren er. Ze klommen het lage bordes al op.
    De deuren stonden wijd open.
    In het portaal moesten ze uitwijken voor de klokken, de wanstaltige rammelaars van de hemelse Vader, die al waren neergehaald maar nog niet naar de smelterij gevoerd, die zwegen.

> Lees verder

Binnenlandse ballingen

Bij wijze van presentatie van de drie voor Terras vertaalde Franstalige auteurs (Pierre Bergounioux, Eugène Savitzkaya en Jean-Loup Trassard) zou ik kunnen volstaan met het voorlezen van een paar fragmenten uit hun teksten. Maar het ontdekken van die teksten laat ik graag aan toekomstige lezers over. Interessanter, voor mij en hopelijk ook voor u, lijkt mij de poging om een vraag te beantwoorden die zich opdrong tijdens het vertalen van de fragmenten. Die vraag luidt als volgt: Waarom heeft een verstokte stedeling als ik zo’n uitgesproken zwak voor plattelandsschrijvers?

Anders dan sommige van mijn naaste vrienden heb ik namelijk geen enkel verlangen naar ‘de buiten’, zoals het in Vlaanderen heet.… > Lees verder

De kop van Collot

Een van de meer obscure leden van het Comité de salut public die Michon in De Elf voor het voetlicht brengt is de acteur en auteur Jean-Marie Collot (1749-1796), ook wel Collot d’Herbois genoemd, ‘die de Herbois was zoals Corentin de la Marche was’, dus met ‘het adellijke nepvoorvoegsel dat toentertijd gangbaar was in de letteren’. Collot is een schaduwfiguur van de Franse Revolutie, wiens legende bezoedeld is door de infame rol die hij zou hebben gespeeld in het complot dat Robespierre ten val bracht. Die hypothese neemt Michon overigens voor zijn rekening, sterker nog: ook bij hem is Collot een spilfiguur in de samenzwering die de plot vormt van De Elf, en waarin het gelijknamige schilderij blijkt te fungeren als een ‘politieke joker’, strategisch inzetbaar bij zowel de mogelijke val als de eventuele alleenheerschappij van Robespierre.… > Lees verder

De stoel van Couthon

De techniek van de interne verwijzing, waarvan in dit reeksje blogposts over De Elf al eerder sprake was, komt veelvuldig voor in de passages waarin het schilderij zelf wordt beschreven. Zij het dat Michon niet beschrijft maar hooguit suggereert: de litanie van de namen van de elf afgebeelde ‘commissarissen’ (Billaud, Carnot, Prieur, Prieur, Couthon, Robespierre, Collot, Barère, Lindet, Saint-Just, Saint-André), de terloopse verwijzingen naar veelzeggende details en accessoires (pluimen, schoenen), de evocaties van de rijke kleur- en lichteffecten op het doek, het zijn weerkerende motieven die de geloofwaardigheid van de tekst – en dus van het schilderij – kracht moeten bijzetten.… > Lees verder

Stockholmsyndroom

Onder de al dan niet fictieve portretten van de legendarische Corentin die Pierre Michon in het openingshoofdstuk van De Elf de revue laat passeren, noemt hij ook een tekening van Georges Gabriel, bekend om zijn portretten van vooraanstaande revolutionairen. Helaas blijkt het om een ander te gaan:

Met spijt in het hart ga ik voorbij aan de potloodtekening van Georges Gabriel, die lang gold als zijn gezicht, waarop hij andermaal met een hoed op te zien is, en face, de ogen uitpuilend, bangelijk, beledigd, alsof hij is gesnapt bij een diefstal, en die me aan een beroemd geëtst zelfportret van Rembrandt doet denken; we weten tegenwoordig dat het ofwel om schoenlapper Simon gaat, beul en nar van de kleine Lodewijk XVII in de Temple-gevangenis, ofwel om Léonard Bourdon, een losgeslagen sansculotte uit het jaar II die in thermidor van kamp wisselde.

> Lees verder

Pierre Michon, De Elf (fragment)

Françoizélie!

Zo noemden ze hem, en zo roepen ze hem terwijl ze over het kleine bordes komen toegesneld. Ze zijn nog rijk, al het geld van de oude is nog niet verdampt in het treurige literaire geploeter, het poëtische gelanterfant van François Corentin de la Marche, hun schepen gaan en komen en hun wijnstokken dragen nog vruchten; en dat moet gezien worden; dus hebben ze grote hoepelrokken aan en misschien zelfs – in elk geval de jongere van de twee, Suzanne – zo’n tafzijden japon die ook wel criarde werd genoemd vanwege het schrille geluid dat hij maakte wanneer een paar benen zich erin strekte, een goudkleurige criarde, die achter hem oprijst, op hem toe komt gevlogen, hem haar schat noemt, terwijl hij dwars door gladiolen, bloeiende rozen, dwars door de tuin halsoverkop naar het kanaal holt.… > Lees verder