‘Laten we voor één keer het gebroed waarnaar we door een wreed noodlot zijn verwezen op waardige wijze vertegenwoordigen.’ Voor elke denkbare situatie in het leven is er, zo stelde Pierre Michon afgelopen maandag in het Maison Descartes, een toepasselijke quote te vinden in Becketts Wachten op Godot. Quod erat demonstrandum: waardig was Michons bezoek aan Nederland, het eerste sinds hij, begin jaren ’90, in het Nederlands begon te worden vertaald. In het gesprek met Isabelle Mallez, directrice van het Maison Descartes, werd onder meer duidelijk dat de figuur van François-Élie Corentin niet alleen door zijn fictieve aard afwijkt van andere schilders die Michon heeft geportretteerd, maar vooral door zijn vermogen om onbevangen stoutmoedig te zijn, om alle schroom en zelfbeklag af te werpen – Corentin is un salaud qui réussit, een schoft die slaagt. De dood van de moeder, suggereerde Michon, kan voor een schrijver of kunstenaar een bevrijding zijn, iets waarvan De Elf, niet alleen het doek maar ook het boek, welsprekend getuigenis aflegt.
Michon heeft de reputatie zijn teksten prachtig te kunnen voordragen, een talent waaraan zijn verleden als acteur niet vreemd is. Die reputatie deed hij in Amsterdam alle eer aan: overweldigend vond ik de ritmische intensiteit van zijn voordracht, zowel bij de razend complexe slotbladzijden van Vies minuscules als bij de schrijnende, soms hilarische opsomming van de elf would-be auteurs die het tot de elf commissarissen van het ‘Comité tot heil van het algemeen’ hebben geschopt, in hoofdstuk 3, deel 1, van De Elf (en Michons hand die haast de grond raakte bij de terugkerende vermelding van de ‘vergeetput’ waar zo veel gewrochten van zijn elf auteurs rechtstreeks in waren beland).
Michon heeft ook de reputatie dat hij onderhevig is aan onvoorspelbaar wisselende stemmingen, maar daarvan was in Amsterdam weinig te merken. Met aanstekelijke charme en minzame ironie becommentarieerde hij wat hij zag, de Nachtwacht (‘Zodra ze me zien zullen ze me ontmaskeren, let maar op, een van die sinjeurs haalt een blaffer tevoorschijn’), de meisjes in de etalages (‘ze mogen niet eens zitten in zo’n verticale doodskist’), de groene krullen (vespasienne geheten in het Frans, maar bij Proust cabinet de nécessité). Vlak voor Michons vertrek kwam opnieuw Beckett op de proppen: ‘Wat gaat de tijd vlug voorbij als je lol hebt!’, en vooral: ‘Ik ga jullie verlaten.’ (Stilte. Niemand beweegt).