web analytics

Een hang naar heiligheid

We moeten kiezen. Dat is de wet van de wereld, daar helpt geen moedertjelief aan, dat kunnen geen luchthartig overboord gegooide goede voornemens verhullen. Voor weigeraars heeft de wereld geen pardon. Wie keuzes ontwijkt, zich niet aan voornemens houdt, niet probeert de kloof te dichten tussen wat hij wil en wat hij mag verwachten, moet sterk in zijn schoenen staan. Het valt niet mee je bestaansrecht te ontlenen aan de weigering je met het bestaan te verzoenen. Gebrek aan realiteitszin wordt over het algemeen weinig gewaardeerd.

De roman is genereuzer. Er is een familie van romanfiguren wier roeping het nu juist lijkt te zijn om stelselmatig alle keuzes uit de weg te gaan, en die daar van hun verwekkers alle gelegenheid toe krijgen. Tot die familie behoren bijvoorbeeld Frédéric Moreau uit Flauberts L’Éducation sentimentale en de man die slaapt uit Perecs Un homme qui dort, om me even tot de Franse tak te beperken. Ook veel romanhelden van Raymond Queneau behoren ertoe.

Jacques L’Aumône, uit De droomheld, de onlangs verschenen Nederlandse vertaling van Queneaus Loin de Rueil (1944), is het prototype van de weigeraar. Net als Frédéric Moreau, net als de man die slaapt, is hij een burgermanszoon die zijn erfenis afwijst. Hij heeft geen enkele aspiratie om in het voetspoor van zijn vader (een sokkenfabrikant) te treden; hij ontvlucht verantwoordelijkheden, hij laat zich niet binden. In de wereld van zijn verbeelding daarentegen maakt hij de ene wonderbaarlijke carrière na de andere. Van kindsbeen af verdroomt Jacques zijn leven. Elke aanleiding volstaat, een opgevangen woord, een gelezen zin, een schim op straat waarin hij zich een paar minuten kan ‘hullen’, om het mechanisme van de dagdroom in werking te stellen. Zo is hij naar believen en afwisselend bokser, paus, clown, kapitein in het Hollandse leger, bankier, cowboy, zoutsmokkelaar, schoenmaker, sprinkhaan en ga maar door; hij belichaamt een ‘optocht’, hij ‘irrealiseert’ een carnaval van ‘sociale typen’.

Zo glansrijk als zijn dagdromen zijn, zo luizig is de werkelijkheid. In het verloop van de roman wordt Jacques steeds onverschilliger, lijkt zijn behoefte om er nog iets van te maken steeds kleiner. Hij voorziet in zijn levensonderhoud als filmfigurant, en onderscheidt zich van zijn collega-figuranten door als enige niet de ambitie te koesteren om door te breken.

Jacques neemt geen genoegen met de onverenigbaarheid van al zijn gedroomde lotsbestemmingen, en dus wordt hij ‘niets’. Het ongemakkelijke gevoel deel uit te maken van de ‘nulklasse’ blijkt onverwachte voordelen te bieden: het is een stap op weg naar het uitbannen van de ijdelheid, een middel tot ledigheid, nederigheid, ja heiligheid. Jacques wil zijn materiële armoede omzetten in een zelfverkozen afwijzing van rijkdom, in spirituele rijkdom. Hij wil verdwijnen, hij droomt dat hij een stuk zeep is dat oplost in water. Jacques’ carrière als heilige gaat niet over rozen; de ijdelheid overwinnen is één ding, maar hoe overwin je de taal? ‘Je bent niet nederig meer als je zegt dat je het bent, zelfs als je het denkt ben je het al niet meer. Taal is lastig.’

Taal is lastig in de romans van Queneau. In de Nederlandse literatuur zijn we zijn manier om zijn personages door vervreemdende humor te ‘irrealiseren’ niet echt gewend. Spreektaal en archaïsmen, spellingsafwijkingen, een potpourri van werkwoordstijden, een vertelstijl waarin de scène, net als in film, binnen een alinea, soms binnen een zin kan verspringen – De droomheld is een literair artefact dat de lezer aanvankelijk uit het veld slaat. Net als in een goede film duurt het even voordat je mee bent, voordat je je overgeeft. Maar zijn de memorabelste boeken en films niet die waarin juist niet gebeurt wat je verwachtte?

In zijn bevlogen nawoord gaat vertaler Jan Pieter van der Sterre in op de uitgesponnen parallel tussen film en literatuur in De droomheld, en op de intrigerende vraag hoe zo’n roman midden in de tweede wereldoorlog kon ontstaan. Ook maakt hij aannemelijk dat er veel van Raymond Queneau zelf in Jacques L’Aumône is terug te vinden. Het omgekeerde lijkt trouwens even waar. Schrijvers zijn beroepsmatige dagdromers, ze hebben dikwijls een hang naar heiligheid. Net als zijn personage moet de romancier zich om te schrijven boven het leven verheffen, het van buitenaf waarnemen; net als Jacques L’Aumône kan Raymond Queneau zich de ongeschapen schepper van zijn imaginaire personages wanen, vrij van de beperkingen waar mensen in de echte wereld mee te kampen hebben.

In De droomheld wint de verbeelding het pleit. Jacques ontmoet de vrouw van zijn leven en hangt zijn heiligheid aan de wilgen. In de gedaante van filmster James Charity maakt hij een spectaculaire rentree in de bioscoop van zijn geboorteplaats Rueil, een voorstad van Parijs, zonder overigens door zijn voormalige stadsgenoten te worden herkend. Hij speelt zijn eigen leven na op het witte doek, en de synopsis van de film waarin hij optreedt, De huid van de droom, vormt meteen ook de ontknoping van de roman. Het echte leven is een Hollywood-sprookje geworden. Dat is niet conform de wet van de wereld, maar uitstekend voor het humeur van de lezer.

Ik vergat haast te vermelden dat De droomheld een allerprachtigste roman is, dat het thema luizen er uitputtend in wordt behandeld, dat er hilarische bokspartijen en beklemmende astma-aanvallen in voorkomen, en dat uitgeverij IJzer lof verdient voor het blijven publiceren van boeken die niet al hun geheimen prijsgeven bij een eerste lectuur. Ik vergat ook haast te vermelden dat vertaler Jan Pieter van der Sterre zich net als in zijn eerdere Queneau-vertalingen een gedreven sparringpartner betoont, die incasseert maar ook uitdeelt, zoals het een goed vertaler betaamt. Het oeuvre van Queneau is nog lang niet uitgeput. Mogen er vele vertalingen volgen.

  • Raymond Queneau De droomheld, vertaald uit het Frans door Jan Pieter van der Sterre, Uitgeverij IJzer, 2003.

[de Volkskrant, 25-10-2002, © Rokus Hofstede]

Print Friendly, PDF & Email