Dat smalle reepje boven de gordijnen vertelt me door zijn mate van helderheid wat voor weer het is en deelt nog voor het me dat vertelt de stemming ervan aan me mee. Maar ik heb het niet eens nodig. Al lig ik nog naar de muur gekeerd, en al is het reepje nog niet eens verschenen, aan het geluid van de naderende eerste tram en aan zijn bel kan ik horen of hij lijdzaam in de regen rijdt of op weg is naar het blauw van de hemel. Want niet alleen elk seizoen, maar ook elk weertype biedt hem zijn atmosfeer aan als een variërend instrument waar hij het altijd eendere deuntje van zijn geratel en zijn bel op kan spelen; en niet alleen klinkt datzelfde deuntje anders als het opgalmt en uitstraalt in de lege, sonore lucht van een heldere, ijzige winterdag, in plaats van tussen geuren zijn weg te zoeken in de al met warmte vermengde lucht van een zomerochtend die zich opmaakt voor het stollen van het middaguur, het krijgt ook een andere kleur, een andere betekenis, en drukt een heel ander gevoel uit wanneer het als een trom door mist wordt omfloerst, wanneer het vloeibaar wordt en zingt als een viool in de grenzeloze, ijle atmosfeer, waarin de wind, inmiddels helemaal klaar om die gekleurde, ijle orkestratie te ontvangen, zijn beekjes laat stromen, of wanneer het met de priem van een piccolo door het blauwe ijs van zonnig, koud weer heen breekt – de eerste straatgeluiden brengen me de lusteloosheid van de regen waarin ze verkleumen, het licht van de ijzige lucht waarin ze vibreren, de neerslachtigheid van de mist die ze dempt, de zachtheid en de vlagen van een stormige, zoele dag met lichte regen, die ze maar heel lichtjes bevochtigt en snel wordt weggevaagd door een zuchtje of gedroogd door een zonnestraal.… > Lees verder