VIII
Je vis, je meurs : je me brule et me noye.
J’ay chaut estreme en endurant froidure :
La vie m’est et trop molle et trop dure.
J’ay grans ennuis entremeslez de joye :
Tout à un coup je ris et je larmoye,
Et en plaisir maint grief tourment j’endure :
Mon bien s’en va, et à jamais il dure :
Tout en un coup je seiche et je verdoye.
Ainsi Amour inconstamment me meine :
Et quand je pense avoir plus de douleur,
Sans y penser je me treuve hors de peine.
Puis quand je croy ma joye estre certeine,
Et estre au haut de mon desiré heur,
Il me remet en mon premier malheur.
Ik sterf, ik leef, ik zink en sta in brand.
Stikkend van warmte ril ik van de koude;
Mijn leven mengt het lege en ’t benauwde.
Hoe uitgelaten ook, ik ben onthand;
Huilen en lachen is mij navenant,
Mijn lust laat zich door pijn nooit lang weerhouden;
Mijn leed houdt aan maar blijft nooit lang behouden;
Tegelijk ben ’k groen als gras en dor als zand.
Zo blijven mij steeds Liefdes luimen leiden;
En denk ik dat ik los ben van mijn juk,
Dan blijkt ineens verdriet niet te vermijden.
Maar lijk ik dan weer zeker van mijn lijden,
En op het toppunt van mijn ongeluk,
Dan word ik teruggezet in mijn geluk.
XIII
Oh si j’estois en ce beau sein ravie
De celui là pour lequel vois mourant :
Si avec lui vivre le demeurant
De mes cours jours ne m’empeschoit envie :
Si m’acollant me disoit : chere Amie,
Contentons nous l’un l’autre, s’asseurant
Que ja tempeste, Euripe, ne Courant
Ne nous pourra desjoindre en notre vie :
Si de mes bras le tenant acollé,
Comme du Lierre est l’arbre encercelé,
La mort venoit, de mon aise envieuse :
Lors que souef plus il me baiseroit,
Et mon esprit sur ses levres fuiroit,
Bien je mourrois, plus que vivante, heureuse.
# Stel: ik lig verzaligd aan de gespierde borst van de man op wie ik dodelijk verliefd ben;
# Stel: andermans afgunst belet me niet met hem de rest van mijn dagen te slijten;
# Stel: hij drukt zich tegen me aan, zegt: ‘Lieverd, laten we van elkaar genieten’, en beseft dan dat geen storm, stroom of zeestraat ons kan scheiden in dit leven;
# Stel: ik houd hem in mijn armen gedrukt, zoals klimop een boom omstrengelt, wanneer de dood, afgunstig op mijn wellust, zijn opwachting maakt;
# Stel: hij kust me dan nog inniger en mijn geest ontglipt naar zijn lippen;
→ O, ik zou gelukkiger sterven dan ik tijdens mijn leven ooit ben geweest.
XVIII
Baise m’encor, rebaise moy et baise :
Donne m’en un de tes plus savoureus,
Donne m’en un de tes plus amoureus :
Je t’en rendray quatre plus chaus que braise.
Las, te pleins tu ? ça que ce mal j’apaise,
En t’en donnant dix autres doucereus.
Ainsi meslans nos baisers tant heureus
Jouissons nous l’un de I’autre à notre aise.
Lors double vie à chacun en suivra.
Chacun en soy et son ami vivra.
Permets m’Amour penser quelque folie :
Tousjours suis mal, vivant discrettement,
Et ne me puis donner contentement,
Si hors de moy ne fay quelque saillie.
Neuk me nog eens, neuk me en blijf me neuken;
Maak me klaar zo smakelijk als je kunt,
Smoor me gaar in al het liefs dat je gunt;
Vier keer zal ik je neuken op de keuken-
Tafel. Is er wat? Kom, ik lijm je breuken,
Tien keer breng ik je tot het hoogtepunt.
Laten we lekker neuken zonder gestunt-
El en niet stoppen, als we ’t voelen jeuken.
Elk heeft er zo een tweede leven bij.
Elk leeft zo in zichzelf en allebei
Ook in elkaar. Gek hè, ’k heb zoiets van:
Ik voel me kut, ik kom het huis niet uit,
Ik moet aankloppen bij een therapeut,
Als ik niet uit mijn dak ga met een man.
[yang 2007:2, dossier ‘Anders Vertalen’, © Rokus Hofstede]
Zie ook: Labé geüpdatet en Baise m’encor