Mijn definitieve literaire tekst over Brussel is niet geschreven door een Belg maar door een migrant, de Pool Józef Teodor Konrad Nalecz Korzeniowski, beter bekend als Joseph Conrad (1857-1924), die zich na een loopbaan in de Britse marine tot Engelsman liet naturaliseren en zich ontpopte als Engelstalig schrijver, een van de grootste van de twintigste eeuw. In de novelle Heart of Darkness (1899), een op autobiografische ervaring gebaseerd relaas van een reis naar de Congolese binnenlanden in de tijd dat dat land het privébezit was van de Belgische koning Leopold II en eufemistisch ‘Congo Vrijstaat’ heette, speelt maar een fractie van de handeling, aan het begin en het eind van het verhaal, zich in Brussel af. Toch wordt in dat dozijn pagina’s de duistere, wrede ziel van die stad beter gevat dan in enig ander mij bekend werk van fictie.
Heart of Darkness is een van de meest becommentarieerde titels uit de wereldliteratuur. Daarbij gaat het vrijwel uitsluitend om de kern van de novelle: de Congolese hellevaart van verteller Marlow, van de Afrikaanse kust tot Stanley Falls (het huidige Kinshasa) op een krakkemikkige stoomboot, een sardienenblik gelijk, en zijn ontmoeting met Kurtz, de idealist die door het overweldigende ‘donkere’ continent tot waanzin werd gedreven. Mij interesseert dat Marlows reis begint en eindigt in Brussel, al wordt die stad nooit bij naam genoemd, en dat Conrads karakterisering van de stad volkomen afwijkt van de gangbare beeldvorming rond het Brusselse fin-de-siècle.
In Heart of Darkness belichaamt Brussel het morele bankroet van de zogeheten Europese beschaving. Karakteriseringen als ‘onheilspellende sfeer’, ‘onrust’ en ‘beklemming’ tieren welig; Conrad omschrijft Brussel herhaaldelijk als een ‘dodenstad’, ‘a city that always makes me think of a whited sepulchre’. Dat ‘witgepleisterde graf’ is een verwijzing naar Mattheus 23:27-8: ‘Wee u, gij schriftgeleerden en Farizeeërs, gij geveinsden! want gij zijt den witgepleisterden graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar binnen zijn vol doodsbeenderen en alle onreinigheid.’ Het typoscript van Heart of Darkness werkt de metafoor van het witgepleisterde graf nog verder uit, in een zin die in de gedrukte versie is geschrapt: ‘Its quiet streets, the empty decorum of its boulevards, all these big houses so intensely respectable to look at and so extremely tight closed suggest the reserve of discreet turpitude.’ Brussel bestaat uit ‘witte’, ‘intens respectabele’ façades, die een ‘zwarte’, gruwelijke werkelijkheid aan het oog onttrekken; ‘discrete verdorvenheid’, rijkdom waarvan de herkomst wordt miskend, is de kern van Conrads stadsvisioen.
In Brussel neemt Marlows hellevaart naar het hart der duisternis een aanvang. Na te hebben ingetekend bij de Compagnie in Brussel heeft hij even het gevoel heeft dat hij niet vertrekt naar het midden van een continent maar naar het middelpunt van de aarde. Als Marlow aan het eind van zijn beproevingen in Congo naar Brussel terugkeert is de stad voor hem haast nog onverdraaglijker geworden:
‘Opeens bevond ik me weer in de dodenstad, waar ik merkte dat ik me hevig ergerde aan de aanblik van mensen die zich door de straten haastten om elkaar wat geld af te gaan troggelen, om hun afschuwelijke eten te verorberen, om hun ongezonde bier naar binnen te gieten, om hun onbeduidende en onnozele dromen te dromen. Ze legden beslag op mijn gedachten. Zij waren indringers wier levenskennis voor mij niets anders was dan ergerlijke ijdeltuiterij, omdat ik er zo vast van overtuigd was dat zij nooit de dingen konden weten die ik wist.’
Het is simplistisch om te zeggen dat er Congolees bloed kleeft aan de façades van Brusselse bourgeoisbuurten in Etterbeek, Elsene en elders. Maar het is evengoed simplistisch om de relatie tussen de economische, demografische, architecturale en artistieke bloei van Brussel en de plundering van Congo te ontkennen. Die relatie tussen bloei en plundering is vandaag de dag zichtbaar in de twaalf herculische werken van Leopold II ter ‘verfraaiing’ van de stad, maar ze is overal voelbaar – als de sluipende, verwoestende kracht van het imperialisme, de ‘vrolijke dans van dood en handel’ (‘the merry dance of death and trade’, schrijft Conrad), die haar sporen heeft getrokken in Brussels steen.
Iets van de wrede, duistere, krankzinnige ziel van Kurtz laat zich in Brussel nog steeds ervaren, wanneer je niet blijft stilstaan bij het vernis van exotisme waarmee die stad je, zeker als je afkomstig bent uit Nederland, zo makkelijk verleidt. Een sfeer van onrust, van heimelijke machinaties, van uitbuiting en moreel verval, een sfeer ook waarin het kapitaal ongebreideld zijn destructieve kracht en perverse logica kan volgen; een sfeer van extreme segregatie tussen rijk en arm, tussen boven- en benedenstad, met alle onhoffelijkheden, spanningen en soms ook gewelddadigheden vandien. Die sfeer associeer ik met Brussel, die wordt ook in Heart of Darkness opgeroepen.
In de ijzingwekkende epiloog van de novelle vindt een veelzeggende scène plaats. Marlow brengt in een Brussels herenhuis een bezoek aan de Aanstaande, de verloofde van de overleden Kurtz.
‘Ik moest wachten in een imposante salon met drie hoge ramen die van de vloer tot aan het plafond reikten en eruitzagen als drie stralende, met draperieën omhangen zuilen. De gebogen, vergulde poten en rugleuningen van het meubilair glansden in vage rondingen op. De hoge marmeren schoorsteenmantel was koud en monumentaal wit. In een hoek stond een grote, massieve vleugel, met donkere glanzen op de platte oppervlaktes, als een droefgeestige en gepolijste sarcofaag. Een hoge deur ging open – ging weer dicht. Ik stond op.’
De Aanstaande wordt verteerd door verdriet om haar dode geliefde. Marlow kan het niet over zijn hart verkrijgen haar de waarheid te zeggen – hij durft haar Kurtz’ beruchte laatste woorden (“The horror! The horror!”) niet over te brieven, en beweert in plaats daarvan dat Kurtz is gestorven met haar naam op zijn lippen. Terwijl het asgrauw wordt in de imposante salon houdt Marlow tegenover die Brusselse bourgeoise de illusie van Kurtz edelmoedigheid in stand, en daarmee ook de onwetendheid over wat het Congolese kolonialisme ten tijde van Leopold II werkelijk vertegenwoordigde. Van buiten schijnt het wel schoon, maar van binnen is het vol doodsbeenderen en alle onreinigheid.
Joseph Conrad, Heart of Darkness & The Congo Diary, Penguin, 1995 (1899).
Joseph Conrad, Hart der duisternis, vert. Bas Heijne, Athenaeum–Polak & van Gennep, 2009 (1994).
- Lezing bij de presentatie van Terras #09, ‘Brussel’, deBuren, 19-01-2016.