web analytics

Le monde est un pervers polymorphe, Olivier Rolin

« En fait, il a l’air d’avoir glissé sa tête dans le trou d’un décor représentant naïvement, dans une petite foire de province, une chasse au lion. » Ainsi Olivier Rolin décrit-il le chasseur de lions, un type pourvu d’une grosse moustache de morse et de larges favoris, qui en 1881 avait été représenté par Édouard Manet dans le tableau intitulé Monsieur Pertuiset, Le Chasseur de Lions. Les aventures d’Eugène Pertuiset occupent la place centrale dans De leeuwenjager en Manet, le dernier roman de Rolin, traduit par Katelijne De Vuyst. Il est évident que Rolin ne prend pas tout à fait au sérieux le modèle du peintre.… > Lees verder

Pierre Bergounioux, ‘Permeke’

[…]

We verlaten het gestaag veroverde terrein, het perspectief, het respect voor proporties, het haarscherpe oog voor details, de kundige omgang met kleuren. De figuren van Permeke lijken met een onbeholpen, kinderlijke hand te zijn getekend, uit onvermogen om de elementaire anatomische vormen waar te nemen – houterige, asymmetrische lichamen, grove handen, logge voeten, summiere trekken. De representatie van mannen in colbertkostuum wordt aangetast door wat wel iets wegheeft van de Art nègre die Derain, Apollinaire en Picasso niet veel veel later zullen ‘uitvinden’, hedendaagse Europeanen worden de belichaming van vroegere, primitieve, achterhaalde stadia van de beschaving. En dat is geen toeval, want op dat moment van de geschiedenis wankelen de verworvenheden en veroveringen van de westerse wereld.… > Lees verder

Marie-Hélène Lafon, ‘De kermis’

HIJ
Al dat lawaai, en overal mensen, geloop geschreeuw, stampvolle cafés, en al die koopwaar, het einde is zoek, je moet weten wat je wil en daar moet je bij blijven, anders ben je je geld binnen de kortste keren kwijt zonder dat je beseft waaraan. Ginder vergeet je de wereld, achter ons land is geen land meer, wij tweeën alleen, geen tijd te verdoen met plezier maken of rusten. Rusten doen we wel als we dood zijn, zei vader, en we zullen ons niet moe hebben gemaakt, zei hij ook. Hij dacht dat een jonge vrouw lastig zou kunnen wennen, dat je daar geboren moest zijn om er te aarden, zoals moeder die altijd op een boerderij geleefd had.… > Lees verder

Tijdloze tijd in Arles

‘Voor vertalers is contact met de brontaal en –cultuur en met anderstalige collega’s die uit dezelfde taal vertalen van het allergrootste belang. Een relatief bescheiden, maar zeer doeltreffende mogelijkheid daartoe vormen de vertalershuizen…’, heet het in het Vertaalpleidooi. Zo gezegd zo gedaan: deze zomer heb ik vier weken in Arles verbleven, aan het Collège International des Traducteurs Littéraires aldaar. Het Collège bezet een vleugel van het voormalige Hôpital-Dieu, het uit de 16e eeuw daterende ziekenhuis in het hartje van het oude Arles, dat een jaar of dertig geleden een culturele bestemming heeft gekregen. De binnenplaats, die wel iets wegheeft van een kloostertuin, is heraangelegd overeenkomstig het door Vincent van Gogh in het voorjaar van 1889 ter plekke gemaakte schilderij.… > Lees verder

De dood der schoonheid

Baudelaire wist niet dat hij Baudelaire zou worden.
Louis Scutenaire, Mes Inscriptions

In ‘Le Phénomène futur’, een prozagedicht van Mallarmé, wordt het kunstmatig geconserveerde lijk van een naakte vrouw door de Vertoner van Voorbije Dingen op de kermis tentoongesteld aan een gedegenereerde mensheid. Een deel van het kermispubliek blijft onverschillig bij de aanblik van de gebalsemde wondervrouw, een ander deel raakt hevig aangedaan, terwijl de dichters uit die toekomstige tijden ‘(…) in hun doffe ogen een licht voelen aangaan en heensluipen naar hun lamp, een ogenblik dronken van schimmige glorie, in de ban van het Ritme en vergetend dat ze leven in een tijd die na de dood der schoonheid voortbestaat.’… > Lees verder

De libertijn en de lichtekooi

In de openingsbladzijden van Prousts Un amour de Swann – de roman-in-de-roman die het tweede deel van Du côté de chez Swann vormt – wordt Odette de Crécy, een van de ‘getrouwen’ van de salon van mevrouw Verdurin en de toekomstige maîtresse van Charles Swann, tot driemaal toe gekarakteriseerd als hoer.

Op de jonge vrouw van de dokter na bestond [het vrouwelijke aandeel in het ‘kringetje’] dat jaar vrijwel uitsluitend […] uit een haast tot de demi-monde behorende persoon, mevrouw De Crécy, die door mevrouw Verdurin bij haar voornaam Odette werd genoemd en bestempeld als ‘een schat’ en uit de tante van de pianist, die ooit als conciërge scheen te hebben gewerkt; het was een koud kunstje geweest om die van de society onwetende, naïeve vrouwspersonen wijs te maken dat prinses De Sagan en hertogin De Guermantes arme stakkers moesten betalen om wat aanloop te hebben op hun diners, zodat als iemand had aangeboden hun een uitnodiging bij die twee grandes dames te bezorgen, de gewezen conciërge en de lichtekooi het aanbod laatdunkend zouden hebben afgeslagen.

> Lees verder