Een typisch Oost-Europese drammer, noemde Michaël Zeeman hem in een bespreking van zijn jongste roman, Identiteit. De kwalificatie was lovend bedoeld (recensenten drukken zich vaak wat anders uit dan gewone stervelingen), en de hem toegedichte drammerigheid zou Milan Kundera wellicht een niet onwelwillende glimlach ontlokken.
Zo niet de betiteling ‘typisch Oost-Europees’. Zeker, de complexe romans waarmee Kundera in de jaren zeventig en tachtig wereldfaam verwierf, spelen zich zonder uitzondering af in het communistische Tsjecho-Slowakije, in het ‘voormalige Oostblok’ dus, waar hij is geboren en het grootste deel van zijn leven heeft gewoond. Maar het kosmopolitische Praag heeft meer gemeen met Wenen dan met Moskou, en als er bovendien één ding is dat Kundera verfoeit, is het wel de herleiding van kunst tot geografische en sociaal-politieke categorieën. Hij ziet zichzelf als een schrijver in de grote romantraditie die begon met Cervantes en Rabelais, niet als vertegenwoordiger van welk land, volk of systeem dan ook, en laat geen gelegenheid onbenut om dat te benadrukken.
De politiek is hem echter heel lang blijven achtervolgen, letterlijk en figuurlijk. Voor het strenge communistische bewind dat na de Russische invasie in Tsjecho-Slowakije van 1968 aan de macht kwam, was er geen twijfel mogelijk: Kundera schreef opruiende literatuur. Zijn werk werd verboden en uit de bibliotheken verbannen, hijzelf werd ontslagen van de universiteit waar hij filmwetenschap doceerde, en in 1975 werd hij min of meer gedwongen naar Frankrijk te emigreren. Daar was zijn werk, door toedoen van met name de dichter Louis Aragon, reeds als een politieke verzetsdaad bestempeld, en de schrijver zelf werd binnengehaald als een dissident.
De ondraaglijke lichtheid van het zijn, zoals Kundera’s bekendste roman in het Nederlands zou behoren te heten, laat duidelijk zien waarom een politieke interpretatie van zijn boeken niet alleen de kern mist, maar daar zelfs regelrecht mee in aanvaring komt. Weliswaar spelen de Praagse Lente en de Russische invasie een grote rol in de roman, maar Kundera gebruikt zijn personages niet als stropoppen over wier hoofden heen hij de verderfelijkheid van het communisme aan de kaak kan stellen, hij doet iets veel spannenders: alsof het een wetenschappelijk experiment is, ‘beproeft’ hij de personages (‘experimentele ego’s’, noemt hij ze zelf) in hun botsing met elkaar en de historische omstandigheden.
Neem nu Tomas, het personage dat het spanningsveld van het boek bepaalt. Kundera legt direct zijn kaarten op tafel: Tomas is een schim die al heel lang in zijn gedachten rondspookte, totdat hij hem ineens helder voor zich zag in het licht van de filosofische beschouwingen waarmee het boek opent. Het betreft Nietzsches ‘dwaze mythe’ van de eeuwige terugkeer, de gedachte ‘dat alles zich ooit zal herhalen en dat ook die herhaling zich nog eens eindeloos zal herhalen’. De libertijn Tomas aarzelt: moet hij zich wel of niet aan Tereza binden, tegen zijn gewoonte? Eenmaal is geenmaal, denkt hij: ‘Een mens kan nooit weten wat hij moet willen, want hij heeft maar één leven en kan dat niet met vorige levens vergelijken of in volgende levens corrigeren. […] Maar één leven kunnen leven, dat staat in feite gelijk met helemaal niet leven.’
Dit is Milan Kundera ten voeten uit. Al zijn personages belichamen een manier om in de wereld te staan, een manier die voor de auteur altijd gekoppeld is aan een bepaald kernidee: Tomas is ontstaan uit het gezegde ‘eenmaal is geenmaal’, en zo hebben ook Tereza, Sabina en Franz allemaal een of meer ‘sleutels’ waarmee ze kunnen worden begrepen. De roman is opgebouwd als een dialoog tussen al die verschillende stemmen. Ook de schrijver zelf laat graag zijn stem horen, maar nooit om ons voor eens en al te vertellen hoe het zit: zijn observaties zijn vrijwel altijd gebonden aan de ideeënsfeer van een bepaald personage, die ze verhelderen of verdiepen.
Sommige lezers, en heus niet de domste, ergeren zich mateloos aan die meepratende vertellersstem met zijn soms grote woorden. Zij benaderen Kundera met de onjuiste veronderstelling, gevormd door twee eeuwen literatuurgeschiedenis, dat romanpersonages ‘mensen van vlees en bloed’ zijn, of althans die schijn moeten wekken: de schrijver mag eventueel hun gedachten en overwegingen beschrijven, maar hij mag daarbij nooit de grenzen van de psychologische waarschijnlijkheid uit het oog verliezen. Maar voor Kundera zijn personages in de eerste plaats bedenksels, mogelijkheden; wat zij zelf denken en wat hij over hen denkt is niet van elkaar te scheiden.
Kundera’s romans onderzoeken niet de werkelijkheid maar het menselijk bestaan. Hij weigert zich te laten opsluiten in welke ideologie dan ook en richt al zijn aandacht op het spel van het mogelijke, in plaats van op de terreur van het werkelijke. Kunst is de enige manier om de totalitaire aanspraak die de wereld op ons maakt, te kunnen opschorten en relativeren, om vragen te stellen waarvan het antwoord niet bij voorbaat vaststaat. Dat is een groot goed, zowel in een communistische dictatuur als in onze eigen consumptiemaatschappij.
[de Volkskrant, 13 augustus 1999, © Martin de Haan]