web analytics

Een woenjoewoenjoe van mythen

‘Iemand een wreeddadige bliksem baksen’. Wie die uitdrukking niet meteen kan thuisbrengen, zal vergeefs te rade gaan bij de Van Dale of het Woordenboek der Nederlandse Taal. Maar dat iemand erover struikelt, is niet erg waarschijnlijk. De context maakt alles duidelijk – ‘abrupt bam en duidelijk’.

Een oude negerslaaf kwijnt weg op een suikerplantage. Op een dag vlucht hij het Grote Bos in, op de hielen gezeten door een vervaarlijke bloedhond en door de Planter-Meester. Hij rent, hij huilt om het hervonden leven dat ‘zijn benen bedwelmt’. In een opwelling van levenswil maakt hij rechtsomkeert. Hij zal het monster bevechten. Zijn pas wordt licht, wordt ‘kokosolie en kankantriepluis’. Zijn spieren staan onder hoogspanning, zijn longen vullen zich met ‘de plingplong van een banjo in het roze van de morgenstond’. En dan staat het er: hij zal raak baksen, goedgoed meppen, hij zal hem een wreeddadige bliksem baksen.

De citaten zijn afkomstig uit de Nederlandse vertaling van een korte roman van de Frans-Antilliaanse auteur Patrick Chamoiseau (1953), De oude slaaf en de bloedhond. En omdat Chamoiseau voor zijn roman een niet-bestaande literaire taal ontwierp, een gecreoliseerd Frans, doet vertaler Eveline van Hemert hetzelfde: ze ontwerpt een niet-bestaande literaire taal, een gecreoliseerd Nederlands.

Het lijkt vanzelfsprekender dan het is.

Tot dusver verschenen van Chamoiseau drie titels in het Nederlands: Kroniek van zeven armoedzaaiers (1992), Texaco (1994) en Creoolse kindertijd (1996). Voor de vertalingen tekende de gereputeerde en geroutineerde Ernst van Altena. Van Altena was tot de conclusie gekomen dat het creools getinte Frans van Chamoiseau moest worden weergegeven door ‘een met Amerikaanse en Vlaamse elementen vermengd Nederlands’, iets wat hij ‘consequent en scrupuleus’ zou hebben gedaan, volgens het in memoriam dat het vertaaltijdschrift Filter in 1999 aan hem wijdde.

Teksten die doordesemd zijn van het spraakgebruik, de geschiedenis en de mythologie van de Caraïbische wereld omzetten in een Amerikaans-Vlaams idioom, het ligt niet meteen voor de hand. Waarschijnlijk besefte Van Altena dat ook wel. Chamoiseau’s teksten blijken namelijk gewoon in literair Standaardnederlands te zijn geschreven. De vertalingen zijn goed leesbaar, maar vlak en tamelijk onzorgvuldig. De verrassende vreemheid en bezwerende cadans van Chamoiseau’s originelen, daarvan is weinig meer over.

Daarom is het een vorm van literaire gerechtigheid dat Eveline van Hemert de literaire inzet van Chamoiseau’s werk heeft onderkend en tot de hare heeft gemaakt. Haar uitgangspunt is niet hemelschokkend: ze buit het historische toeval uit dat ook Nederlanders zitten opgescheept met een erfenis van kolonialisme en slavenhandel in de Caraïben.

De taal die Van Hemert in De oude slaaf en de bloedhond gebruikt, is verrijkt met het Surinaams-Nederlands, het Sranantongo en het Papiamentu, de belangrijkste creooltalen die in Nederland worden gesproken, en leunt aan tegen de ritmes en de woordenschat van auteurs als Martinus Arion en Edgar Caïro. Van Hemert schroomt niet in haar vertaling het Standaardnederlands geweld aan te doen met neologismen (‘je ging zwiebel’), archaïsmen (‘hij dacht dat hij krapeerde’), gewestelijke uitdrukkingen (‘de zombies waarvan het hoogbos miegelde’) of creoolse nieuwvormingen (‘een kraskras verlangen’). Haar vertaling is wat een goede vertaling moet zijn: een authentieke herschepping.

‘Ten tijde van de slavernij op de suycker-eylanden was er een oude neger zonder oproerigheid, zonder branie of geweldigdoenerij. Hij hield van stilte, genoot van alleen zijn. Hij was een rots van roerloze berusting. Een onuitputtelijke bamboestengel. Men zei dat hij weerbarstig was als de aardbodem in het Zuiden of als de schors van een boom van meer dan duizend jaar. Toch zegt het Woord dat zijn levensvlam op een dag zomaar zo oplaaide.’

Natuurlijk valt er op Van Hemerts vertaling, zoals op elke vertaling, ook wel wat af te dingen. De blubberpoelen waar klopjacht wordt gehouden op krokodillen zijn niet ‘afgepeigerd’, maar uitgedroogd. Minder chicaneus: het veelvuldig gebruiken van archaïsche genitiefvormen is bevreemdend in een roman die het van zijn vertellerstoon moet hebben. Van Hemerts kommagebruik is soms onvast, haar zinsbouw soms te zeer op het Frans geënt. Maar liever nog die sporadische stroefheid, waarin tenminste de geladenheid van het origineel voelbaar blijft, dan het dictaat van de leesbaarheid, dat alle spanning weghaalt uit een spannende tekst.

En De oude slaaf en de bloedhond is een spannende tekst. Het is een poging om in één mythologisch verhaal de hele geschiedenis van kolonialisme en creolisering in het Caraïbisch gebied te vatten – een ‘woenjoewoenjoe van mythen en scheppingsverhalen’. De plot is niet van sentimentalisme gespeend; in het bos vinden de drie protagonisten, slaaf, hond en meester, een wel erg voorbeeldige loutering. En Chamoiseau plaatst zichzelf en zijn goede humanistische bedoelingen in het laatste hoofdstuk wel erg nadrukkelijk op de voorgrond. Maar dat doet allemaal niets af aan de meeslepende, soms haast hallucinerende manier waarop hij dit oerverhaal van verzet en bevrijding weet te vertellen.

‘Haast zonder te grommen spartelde hij in de zwiebelende val. Een boosaardig geborrel. Zijn machtige poten kalfden de oevers af, zwiepten de lianen weg, een zwaddige soep van bek, volgelopen ogen, aanvallen van benauwdheid die de oeroude modder drilden. Hij verdween zeven-negen seconden om dan met moord en misbaar weer boven te komen. Wat ik zag was huiveringwekkend. Het was of een zombie probeerde te ontsnappen aan zijn cipierse betovering. Ik wist niet hoe ik hem moest naderen en durfde hem ook niet te naderen om zijn wervels te rampeneren.’

Chamoiseau heeft zich in diverse publicaties opgeworpen als pleitbezorger van de créolité, een politiek-literair credo waarin de keus tussen Europa en Afrika wordt afgewezen. De Caraïbische baaierd aan stemmen, talen en culturen tot uitdrukking brengen, dat is het uitgangspunt van zijn op de orale traditie gebaseerde verteltrant, oraliture genoemd. De ‘Woordenpenner’ die hij is wordt zo tot een spreekbuis van zijn land en volk, de vertolker van een collectieve ervaring die tot voor kort nauwelijks sporen in de geschreven literatuur had achtergelaten.

Er is weleens beweerd dat Nederlanders zouden lijden aan literaire smetvrees, en dat de Nederlandse omgang met postkoloniale, Surinaamse en Antilliaanse teksten beheerst zou zijn door angst, agressie en geweld. Voor Eveline van Hemert geldt dat in elk geval niet. Met haar amalgaam van creools en klassiek literair Nederlands smeedde zij een zinderend literair takki-takki, dat onze taal vernieuwt op een manier waar de overgrote meerderheid van Nederlandstalige woordenpenners een punt aan kan zuigen. In deze vertelling gaat uiteindelijk ook de lezer zwiebel.

  • Patrick Chamoiseau, De oude slaaf en de bloedhond, vertaald uit het Frans door Eveline van Hemert, De Geus, 2001.

[de Volkskrant, 17 augustus 2001, © Rokus Hofstede]