web analytics

‘Een schreeuw van grenzeloze ironie’. Lautréamont en de surrealisten

Isidore Lucien Ducasse (1846-1870), alias Lautréamont (of ‘Comte de Lautréamont’), is de auteur van een klein maar explosief œuve: Les Chants de Maldoror (1869), een lang prozagedicht in zes zangen, en Poésies I en II (1870), geen gedichten maar verzamelingen spreuken, beginselverklaringen en parodiërende aforismen over, vooral, Franse literatuur. Bij leven kwam zijn werk hooguit een tiental mensen onder ogen, en door zijn vroege dood leken alle voorwaarden aanwezig voor definitieve vergetelheid, te meer omdat over de mysterieuze auteur vrijwel niets bekend was. Het tegendeel gebeurde: in de twintigste eeuw kreeg Lautréamont een mythische status en werd hij een object van fascinatie voor ettelijke generaties schrijvers en beeldend kunstenaars.… > Lees verder

Éléonore de Duve, ‘Lila, de tragedie’ (fragment)

De tekst is bedoeld om te worden voorgedragen en beluisterd, en er is een koor – net als in het theater – dat de volgende opmerking maakt: eerst is er Lila, en de tekst speelt in het hier en nu, dat met tragedies bezaaid is, waaronder deze, die van Lila, in drie delen.

Eerste deel

Bij vlagen werd de geur van immortellen door de wind aangeblazen, ze ging onder de oleander zitten en plukte zijn stervormige bloemen, niet beseffend hoe giftig die plant is, van je één twee drie, neuriede ze, met haar huid op het grind, ze beroerde de kroonbladeren zonder te blozen.… > Lees verder

Henri Michaux, Hoekpijlers, nawoord

 

In een tijd waarin zelfhulpboeken ons voorhouden dat we de ‘beste versie van onszelf’ moeten worden, in een tijd waarin sociale media ons niet-aflatend sommeren nieuwe bewijzen van succes voor te leggen, kan het verkwikkend zijn wat averechtse tips en wenken op te doen bij Henri Michaux. Met Poteaux d’angle (Hoekpijlers), een bundel prozapoëzie geschreven toen hij de zeventig gepasseerd was, richt de Frans-Belgische dichter zich rechtstreeks tot de lezer en reikt hij deze op scherpe, snedige toon zijn levensregels aan. Vanaf de eerste zin roept hij de lezer op om zich al dagdromend aan te gorden voor de strijd, om de eigen fouten en zwakheden te omhelzen, om wars te zijn van gebabbel, om gemeenplaatsen te schuwen, om te streven naar onthechting en zelfkennis – ga er maar aan staan!… > Lees verder

Henri Michaux, Hoekpijlers (fragment)

Op een lichaamloos gevecht moet je je voorbereiden, zodanig dat je pal kunt staan wat er ook gebeurt – een abstract gevecht dat, anders dan de andere, door dagdromen te leren valt.

 

Wees niet te leergierig.

Een heel leven volstaat niet om af te leren wat je je argeloos, gedwee, hebt laten aanpraten – onnozelaar! – zonder aan de gevolgen te denken.

 

Met je karakterfouten, rustig aan. Ga ze niet te gauw corrigeren.

Wat zou je ervoor in de plaats stellen?

 

Hou je slechte geheugen. Je hebt het niet voor niets, mag je aannemen.

 

Hou je zwakheid intact.… > Lees verder

Louis Aragon, Een dromengolf (fragment)

Soms raak ik de draad van mijn leven ineens helemaal kwijt: ik zit ergens in een hoek van het heelal, bij een dampende kop zwarte koffie, tegenover opgepoetste stukken metaal, met om me heen het gaan en komen van grote zachte vrouwen, en ik vraag me af langs welke weg van waanzin ik finaal onder deze boog ben beland, en wat nu eigenlijk die brug is die ze hemel hebben genoemd. Dat moment, waarop alles me ontglipt, waarop enorme scheuren zichtbaar worden in het paleis van de wereld, enkel en alleen om het te kunnen rekken zou ik mijn hele leven veil geven, een spotprijs.… > Lees verder

Jacques Lacan, ‘Hiatus irrationalis’

HIATUS IRRATIONALIS

Dingen, of er nu levenssap of zweet in jullie vloeit,
Vormen, of jullie nu uit smeedwerk of uit bloed ontstaan,
Niet zwaarder en niet dichter dan mijn droom bruist jullie vloed;
En zou ik jullie niet met een gestaag verlangen slaan,

Dan waad ik jullie water door, de oever tegemoet;
Steevast trekt daar mijn denkdemon mij met zijn zwaarte aan.
Hij stuit, alleen, op barre grond, daar waar het zijn zich roert,
Op de god die zinledig is, op het dove, blinde kwaad.

Maar wanneer alle taal finaal gestrand is in mijn strot,
Dingen, of jullie nu uit bloed of uit smeedwerk ontstonden,
Natuur, – zal ik in het stromen van een element opgaan:

Wat blijvend in mij smeult, evenzeer jullie geeft het gloed,
Vormen, of er nu levenssap of zweet in jullie vloeit,
Vuur is wat mij onsterfelijk tot jullie minnaar maakt.… > Lees verder