Het is zondagmiddag en u hebt niets te doen. De hond is al uitgelaten, u houdt niet van wielrennen op tv, de kinderen zijn bij vriendjes en uw partner bezoekt een zieke collega, dus u besluit dat de tijd rijp is voor een goed boek. U doceert Frans op een middelbare school en neemt u elk najaar voor de literaire actualiteit wat beter te volgen, en zoals elk najaar hebt u dan ook een behoorlijke stapel romans ingeslagen: Plateforme van Michel Houellebecq, L’Empire de la morale van Christophe Donner, La Voix d’alto van Richard Millet, Rouge Brésil van Jean Christophe Rufin en nog wat kleiner spul.
U aarzelt. Houellebecq? Nee, nu even niet, te moeilijk en te zwartgallig. Rufin? Dat boek is wel heel erg dik, dan komt u voorlopig aan niets anders toe. Donner? Hmm, die titel belooft niet veel goeds, en de flaptekst al evenmin. Plotseling valt uw oog op een dun boekje van een jonge Belgische schrijfster van wie u het debuut met zeer veel plezier hebt gelezen: Amélie Nothomb. Cosmétique de l’ennemi, zo heet haar nieuwe roman, de tiende alweer – ze publiceert er elk jaar één, de rest (momenteel 29 stuks, volgens Libération) bewaart ze voor na haar vijftigste verjaardag, want dan wil ze stoppen met schrijven. U slaat het boek open en begint te lezen.
De letters zijn groot, de zinnen zijn kort, u vliegt erdoorheen. Het boek gaat over een onsympathieke man die een andere man lastig valt op een vliegveld door onophoudelijk tegen hem te praten. De belaagde man heet Jérôme Angust, zijn belager heet Textor Texel. Rare naam, en het is nog een Nederlander ook. Hij houdt van pindakaas. Hoe heette de hoofdpersoon van Nothombs eerste roman ook alweer? Dat was ook zo’n vreemde naam. U staat op en loopt naar de boekenkast. Hygiène de l’assassin, ja, zo heette het boek. U leest de flaptekst. De cynische en wanstaltige Prétextat Tach, Nobelprijswinnaar en auteur van tweeëntwintig romans, heeft nog maar twee maanden te leven en staat daarom toe dat een aantal journalisten hem komt interviewen. Hij jaagt ze allemaal de stuipen op het lijf, behalve de laatste, die hem zijn grote geheim weet te ontfutselen.
U herinnert zich vaag de hoofdlijnen van het verhaal. De hyperintelligente, onversaagde ondervraagster Nina, die zich niet laat afschrikken door de terreur van de oude schrijver, slaagt erin hem de verschrikkelijke waarheid te laten toegeven: hij heeft toen hij jong was een meisje vermoord. Aan het einde van het boek wordt hij zelf vermoord, namelijk door Nina. Verder herinnert u zich dat het boek wemelde van de retorische hoogstandjes, briljante dialogen en onverwachte wendingen. Kortom, misschien moet u het binnenkort maar eens herlezen, als u de stapel van dit najaar hebt weggewerkt.
Terug naar Cosmétique de l’ennemi. Prétextat Tach en Textor Texel, die overeenkomst in hun namen kan geen toeval zijn. Zou die rare Texel ook een moord hebben gepleegd? Hij is er wel de figuur naar, een zeer onaangenaam type. Arme Jérôme Angust! Wat hij ook doet (ergens anders gaan zitten, vingers in de oren stoppen), zijn belager blijft hem maar lastig vallen met zijn ongewenste kletspraatjes. In zijn geval zou u het wel weten: snel ervandoor, verdwijnen in de toeristenmassa. Waarom ondergaat die Jérôme Angust zijn kwelling toch zo lijdzaam? Wat mankeert hem, dat hij zijn kwelgeest op zijn woord gelooft wanneer die beweert alle oordopjes bij de vliegveldapotheek te hebben opgekocht om zijn slachtoffer voor te zijn? Een sukkel, dat is hij.
Langzaam neemt de dialoog tussen de twee mannen een andere vorm aan. Textor Texel blijkt inderdaad iemand te hebben vermoord, namelijk een klasgenootje van de lagere school. Moordwapen: een gebed tot God. U gelooft het niet, Jérôme Angust ook niet. Dat schept een band, u begint hem al iets minder stom te vinden. Sympathiek is te veel gezegd, daarvoor blijft hij te zeer een vreemde, al is hij de helft van de tijd aan het woord. Nee, dan die Textor Texel! De man wordt met de bladzijde onaangenamer, hij beweert kattenvoer te hebben gegeten omdat zijn innerlijke vijand hem daartoe dwong, en hij waarschuwt zijn slachtoffer maar eens voor diens eigen innerlijke vijand, die misschien wel Textor Texel heet.
U vat de hint. U denkt: Nou nou, zó duidelijk had het niet gehoeven. Trots op uw eigen scherpzinnigheid leest u verder, nieuwsgierig naar de manier waarop Nothomb de clou uiteindelijk zal prijsgeven (de wat-spanning heeft plaatsgemaakt voor hoe-spanning, zou u in de klas zeggen). De schrijfster dialogeert er lustig op los, het is een briljante conversatie tussen twee buitenwereldse zielen, het vertraagde vliegtuig wacht netjes tot het gesprek is afgelopen, en het onderhoudende verbale steekspel is en passant nog leerzaam ook: Nothomb citeert Lu Xun, Pascal, Stirner, Spinoza, de bijbel en vooral zichzelf, bij anticipatie, want om de twee bladzijden lanceert ze een onvergetelijke levenswaarheid: ‘Iedereen heeft de misdadiger die hij verdient.’ Of: ‘Iedereen heeft de vreemdeling die hij aankan.’
U leest verder. Er is sprake van een verkrachting en een tweede moord (ditmaal met een echt moordwapen: een mes), en op vier vijfde van de roman begint de slotetappe in de richting van de u reeds bekende clou, die vakkundig wordt uitgesponnen. Amper anderhalf uur nadat u het boek ter hand hebt genomen slaat u de laatste bladzijde om en slaakt een kreet van verontwaardiging. U staat op, zet het boek in de kast naast Hygiène de l’assassin en gaat de hond nog maar eens uitlaten. Een uur later komt uw partner thuis en informeert wat u die middag hebt gedaan.
‘O, gewoon, lekker met een boek in het zonnetje gezeten.’
‘Ben je in de nieuwe Houellebecq begonnen?’
‘Nee, daar heb ik nog even geen zin in. Ik heb Cosmétique de l’assassin gelezen, van Amélie Nothomb. Het gaat over een man die op een vliegveld lastig wordt gevallen door een andere man, die uiteindelijk niemand anders dan zijn eigen innerlijke vijand blijkt te zijn. Af en toe best grappig hoor, maar ik begrijp echt niet waarom dit in Frankrijk het best verkochte boek van het moment is. En soms vraag ik me af of Nothomb misschien denkt dat haar lezers seniel zijn. Vooral het einde, dat slaat alles. Zelfs de domste lezer weet allang dat die twee mannen eigenlijk maar één persoon zijn, maar Nothomb moet dat zo nodig toch nog even expliciet maken in een epiloogje dat vanuit het perspectief van de omstanders is geschreven. Het boek is meteen morsdood.’
U moppert nog wat, maar dan komen de kinderen thuis en hebt u andere dingen aan uw hoofd. Cosmétique de l’ennemi was niet meer dan een hikje in uw leven. Ieder boek krijgt de fysiologische reactie die het verdient, zou Amélie Nothomb zeggen.
- Amélie Nothomb, Cosmétique de l’ennemi. Albin Michel, 2001.
[de Volkskrant, 5 oktober 2001, © Martin de Haan]