web analytics

De Toverberg (1)

Hoe komt het dat vertalingen verouderen en originele teksten niet? Een van de mogelijke antwoorden: juist doordat originele teksten onbeperkt kunnen worden hervertaald, bezitten ze een onbeperkt vermogen tot zelfvernieuwing, als slangen waarvan de kleuren na elke vervelling weer even fris worden als voorheen. Dat neemt natuurlijk niet weg dat sommige originele teksten, vooral als ze niet origineel zijn, gezwind en onherroepelijk in de vergeetput van de veroudering belanden. En er zijn zelfs zeldzame, originele vertalingen die welhaast onbeperkt tegen veroudering bestand blijken.

Pé Hawinkels’ geroemde en verguisde vertaling van Der Zauberberg is in elk geval in de ogen van uitgeverij De Arbeiderspers niet verouderd: nog in november 2010 verscheen een nieuwe paperbackeditie. De verschijning van De Toverberg, in 1975, ging gepaard met de zogeheten Nijhoff Prijs-affaire, toen het veelkoppige monster Hawinkels tot veler verbijstering de prijs niet werd toegekend; Hawinkels esthetiserende, moderniserende aanpak viel destijds niet bij iedereen in de smaak. Boeiender nog dan de affaire zelf zijn de discussies die erdoor gaande werden gemaakt, en die raken aan de kern van een hele reeks essentiële kwesties – hoe verhouden zich in het vertalen ‘trouw’ en ‘vrijheid’, archaïsme en anachronisme? Hoeveel auteur is een vertaler? Paul Beers, die in De Revisor (1975:6) een lovende en tegelijk kritische bespreking had gepubliceerd onder de veelzeggende titel ‘De twee auteurs van De Toverberg’, organiseerde een jaar later voor datzelfde tijdschrift een rondetafelgesprek met drie vertalers, Hawinkels, Mannvertaler Hans Hom en Beers zelf, en daarnaast schrijver Dirk Ayelt Kooiman en criticus André Matthijse. De neerslag van dat gesprek (‘Hans Castorp als Nijmeegse corpsstudent. Een gesprek over de vertaling van De Toverberg’, De Revisor, 1976:5) vormt nog steeds fascinerende lectuur. Hawinkels stelt zich soms weliswaar defensief op en tracht de kritiek op zijn werk te weerleggen, maar minstens zo vaak claimt hij op vrolijk provocatieve wijze het recht op eigengereide vertaaloplossingen (‘Naphta zit zich daar geweldig op te winden, en ik zat me daar geweldig op te winden, en ik voegde plotseling “Leuk hè?” toe en ik denk, dat laat ik staan. Zo gaat dat.’). Uiteindelijk komen aan het vertalen ‘bepaalde vormen van enthousiasme’ te pas; het feit dat een vertaler zich op een gegeven moment laat ‘meeslepen’ is voor hem ook onderdeel van het eindproduct.

Op het Revisor-gesprek werd ik geattendeerd door Cees Kosters mooie portret van Hawinkels in het decembernummer van Filter (2010, 17:4). Benieuwd als ik was naar Hawinkels’ vertaalenthousiasme heb ik de afgelopen maanden De Toverberg gelezen, en ik moet zeggen: een inderdaad meeslepende leeservaring. Niet alleen is de rijkdom van Hawinkels’ Nederlands fenomenaal, maar vooral blijkt hij bezield proza te hebben geschreven, dat op mij een enorme zuigkracht uitoefende, zonder dat ik ook maar de minste neiging had om de vertaling in kritische zin te beoordelen.

Het mag dan ook gerust groot nieuws heten dat er een nieuwe Zauberberg-vertaling op komst is. Hans Driessen, in 2010 winnaar van de Letterenfonds-vertaalprijs voor zijn onvolprezen Schopenhauer-, Nietzsche- en Sloterdijkvertalingen, zal zich naar verluidt aan een concurrerende vertolking wagen. Hervertalingen zijn zoals bekend bij uitstek geschikt om de creatieve verdiensten van vertalers voor het voetlicht te brengen. Nu al ben ik  nieuwsgierig naar de discussies die het werk van Driessen onvermijdelijkerwijs teweeg zal brengen. Hawinkels’ versie, door zijn streven naar het schrijven van levend, hedendaags Nederlands, kan niet opzichtig verouderd heten. Bovendien verschilt de biografische bakermat van beide vertalers niet noemenswaard. Want hoe Driessens vertaling ook zal klinken – De Toverberg blijft in Nijmeegse handen.

In één opzicht vond ik Hawinkels’ vertaling wel voor verbetering vatbaar. De uit het Frans vertaalde passages in Der Zauberberg konden me niet overtuigen, en dat viel des te sterker op omdat voor mij het in het Frans gevoerde tweegesprek van Hans Castorp met de door hem aanbeden Clawdia Chauchat het hoogtepunt van de roman is. Daarover binnenkort meer.