De cultuursociologie van Pierre Bourdieu wordt vaak gereduceerd tot de stelling dat mensen onderhevig zijn aan ‘distinctiedrang’: zij ‘willen zich van elkaar onderscheiden’. Die gemakzuchtige frase heeft her en der, en speciaal in Nederland, ingang gevonden als een handzame samenvatting van zijn werk. Bourdieu heeft dat ook wel een beetje aan zichzelf te wijten. Wie denkt dat het begrip distinctiedrang weinig tot niets verklaart, moet natuurlijk met een titel als La Distinction (Minuit, 1979) op het ergste voorbereid zijn.
Uit de losse opmerkingen over literatuur die hier voor het eerst worden gepubliceerd, blijkt ten overvloede dat Bourdieu zich verzet tegen ‘utilitaristische interpretaties’ van zijn werk, oftewel tegen het ‘rationele keuze’-model dat vaak impliciet in het begrip distinctiedrang aanwezig is. In het culturele verkeer kunnen mensen – schrijvers – distinctieve strategieën hanteren, maar zonder dat die de vorm van een program of project hoeven aan te nemen. Sterker nog, wie distinctie doelbewust nastreeft, bewijst zijn banaliteit: ‘Als de wet van een veld luidt dat je gedistingeerd moet zijn, dan ben je juist des te gewoner wanneer je je best doet om gedistingeerd te zijn. Flaubert deed wat hij deed omdat hij niet anders kon.[…]’
Gustave Flaubert is de schrijver die Bourdieu het meest duurzaam heeft gefascineerd, getuige ook de doorwrochte, aanstekelijke analyse van L’Éducation sentimentale die de proloog vormt van Les Règles de l’art (Seuil, 1992), Bourdieus literatuursociologische hoofdwerk. Identificatie zal daarbij niet geheel afwezig zijn geweest. Flauberts ‘logica van de dubbele negatie’ kan zonder al te veel overdrijving worden beschouwd als een grondprincipe van zijn eigen werk. Die ‘generatieve formule’ staat als motto in La Distinction (in de formulering van Karl Kraus): ‘Als ik tussen twee kwaden het minste moet kiezen, dan kies ik er geen.’
Het afwijzen van ingesleten dichotomieën is een argumentatieve strategie die Bourdieu voortdurend (en soms tot vervelens toe) hanteert. In bijgaande tekst zijn van dat Hegeliaanse mechanisme enkele illustraties te vinden, bijvoorbeeld waar Bourdieu de ‘nivellerende’ benadering van de literatuursociologie uitspeelt tegen de ‘canoniserende’ van de traditionele literatuurwetenschap, of waar hij de begrippen ‘creatie’ en ‘productie’ met elkaar contrasteert. Maar zijn kritiek geldt alle stereotype tegenstellingen die onvermoeibaar de kop blijven opsteken in culturele of literaire debatten en zo inzet worden van een sociale strijd die vaak als zodanig miskend wordt: esthetiek vs. engagement, formalisme vs. realisme, stijl vs. inhoud, ‘vorm’ vs. ‘vent’ enzovoort. Zulk wantrouwen tegen geijkte denkvormen maakt zijn werk tot een krachtig antidotum tegen intellectuele gemakzucht.
Bourdieus in bijgaande tekst terloops geventileerde kritiek op schrijvers of essayisten staat niet los van zijn algemene nadruk op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van wie de Republiek der Letteren bewonen. In meest algemene zin komt zijn visie neer op een pleidooi voor intellectueel zelfinzicht, wat meteen ook een vorm van sociologisch bewustzijn, van reflexiviteit veronderstelt. Hier verwijs ik naar zijn pamflet voor een ‘Realpolitik van de rede’ , het postscriptum van Les Règles de l’art, waarin Bourdieu oproept tot het scheppen van de voorwaarden voor een collectieve, kritische intellectueel – wat onder meer het neutraliseren behelst van de distinctiestrategieën waaraan intellectuelen zich zo gemakkelijk blindelings overgeven. Intellectuelen (wetenschappers, schrijvers, kunstenaars) kunnen volgens Bourdieu, grof gezegd, de hun toekomende kritische functie pas werkelijk uitoefenen mits zij bereid en in staat zijn hun autonomie collectief te beschermen tegen de verlokkingen en vermaningen van markt, media en overheden. Kenmerkend voor Bourdieus visie is die paradoxale dubbele beweging, ín en uít de ivoren toren – het willen doorbreken van het isolement van wetenschap, literatuur en kunst, en tegelijk het willen versterken van de wetenschappelijke, literaire en artistieke autonomie. Voor Bourdieu zou de literatuur zomin een bühne voor mediagenieke opportunisten als een reservaat voor fijngevoelige estheten moeten zijn. Die dichotomie dient overwonnen te worden…
Bijgaande tekst is de transcriptie van een reeks losse, mondelinge commentaren over uiteenlopende kwesties die de literatuur betreffen: literatuurwetenschap en literatuursociologie, Flaubert en Proust, de ‘distinctiedrang’ van schrijvers enzovoort. Bourdieu gaf die commentaren in het voorjaar van 1994, tijdens een geïmproviseerd seminar dat plaatsvond in een zaaltje van het PDIS (nu Amsterdam School for Social Science Research), ter gelegenheid van de verschijning van De regels van de kunst (Van Gennep, 1994), de Nederlandse vertaling van Les Règles de l’art. Een paar kortere fragmenten (onder meer die over Mallarmé en Faulkner) zijn afkomstig van de exegetische sessies die Bourdieu ondergetekende gunde tijdens tijdens diens verblijf als vertaler aan het Collège de France in het najaar van 1993.
Vandaar een waarschuwing: strikt genomen is het onjuist om Pierre Bourdieu als auteur van deze tekst te beschouwen. Het betreft hier geen samenhangend betoog, maar een montage van heterogene uitspraken en losse bespiegelingen. Rechtstreeks van Bourdieu afkomstig zijn alleen de ideeën, de toon en de terminologie, oftewel de geest, maar voor de letter – vertaling, redactie en compositie – tekent de samensteller. Een en ander valt wellicht nog het best te omschrijven als een interview waarin de vragen ontbreken, een postuum interview bovendien, want de op 23 januari jongstleden overleden socioloog heeft de uitspraken die hem hier in de mond worden gelegd niet gefiatteerd (dat laatste is gebeurd door Jérôme Bourdieu, executeur-testamentair, na een advies dienaangaande van de Nederlandse socioloog en Bourdieukenner Johan Heilbron).
Toen ik deze fictieve causerie in 1994 samenstelde, meende ik dat Bourdieus kernachtige uitspraken als zodanig interessant genoeg waren en bovendien een goede inleiding vormden op De regels van de kunst, die haarscherpe analyse van de wording en structuur van de negentiende eeuwse literaire en artistieke wereld – die voor een groot deel nog steeds onze wereld is. De tekst heeft destijds gecirculeerd op de redacties van diverse Nederlandse tijdschriften maar werd alom als ‘te specialistisch’ en ‘te weinig actueel’ beoordeeld. Intussen is Pierre Bourdieu dood, en bevinden zijn boeken zich voorgoed aan gene zijde van de actualiteit. Aan de yang-lezer om te beoordelen of de hier door Bourdieu geventileerde ideeën over literatuur blijvend relevant zijn.