web analytics

De wereld als personage

Nog niet zo heel lang geleden stond Honoré de Balzac (1799-1850) in literair Frankrijk model voor alles wat fout was. Het personage en het verhaal, twee belangrijke pijlers van zijn gigantische oeuvre, werden afgedaan als achterhaalde begrippen, zijn beschrijvingen overtollig en langdradig gevonden, zijn alwetende vertellers ongeloofwaardig geacht (want God was dood). En over zijn stijl kon je het beter ook niet hebben: dat was een allegaartje waar zelfs zijn tijdgenoten hun wenkbrauwen al bij optrokken.

Maar hij kwam terug. De toch niet weinig experimentele essayist Roland Barthes liet zien dat een verhaal van Balzac heus wel interessant kon zijn, hyperintelligente wetenschappers betoogden dat zijn lange beschrijvingen helemaal niet saai waren, en zodoende veranderde het pispaaltje van de Nouveau Roman weer in een keurig nette Grote Schrijver. Er zijn zelfs al hippe jonge romanciers gesignaleerd die zich weer openlijk op hem durven te beroepen: het is duidelijk dat de wind in de Franse letteren tegenwoordig weer wat meer richting wereld waait en wat minder richting taalexperiment of introspectie.

Toeval of niet, ook bij ons lijkt Balzac sinds het begin van de jaren negentig aan een tweede jeugd begonnen. In relatief korte tijd zijn vijf van zijn belangrijkste romans in het Nederlands overgezet door vertalers die al aan hun zoveelste standbeeld toe zijn: Hans van Pinxteren en Theo Kars. En vandaag verschijnt in de Franse Bibliotheek van Van Oorschot nummer zes, een prachtige dundrukuitgave van Les Illusions perdues, in een vaardige vertaling van Jan Versteeg. Dat is dubbel goed nieuws, want niet alleen is daarmee opnieuw een van Balzacs meesterstukken voor het Nederlandse publiek ontsloten, het wekt ook de hoop dat de klassieke poot van de Franse Bibliotheek geen zachte dood is gestorven.

Verloren illusies doet precies wat de titel belooft: aan het begin van de roman maken we kennis met een paar zeer ambitieuze individuen, die aan het einde allemaal een illusie armer zijn. Dat Balzac met het verslag van dat ontgoochelingsproces 700 dichtbedrukte pagina’s kan vullen, mag op zichzelf al een mirakel heten, maar het maakt meteen ook duidelijk dat het boek meer te bieden moet hebben dan louter verstoorde illusies plus bijbehorende zedenles (‘gij zult geen blinde ambities koesteren’). Geen enkele romancier kan een verhaal dat volledig in dienst staat van een vooraf bekende moraal zo lang op de rails houden.

Dat maakt die moraal er overigens niet minder meedogenloos op. Het voornaamste slachtoffer is de hoofdpersoon van het boek, de bijzonder eerzuchtige apothekerszoon Lucien Chardon, alias de Rubempré (want hij meet zich graag de adellijke naam van zijn moeder aan). Wat hij ook onderneemt, het lukt hem maar niet het juk van zich af te schudden dat de schrijver op zijn schouders heeft gelegd. Balzac heeft zijn geesteskind begiftigd met alle mogelijke eigenschappen die een mens omhoog kunnen helpen op de maatschappelijke ladder: uiterlijke schoonheid, artistiek talent, intelligentie, egoïsme en zelfs meedogenloosheid, maar dat alles dient alleen om de uiteindelijke val des te harder te doen aankomen.

Aldus geschiedt. Lucien volgt zijn geliefde en zijn literaire ambities vanuit Angoulême naar Parijs, waar hij terechtkomt in het wespennest van de letterenwereld. Nadat hij heeft ingezien dat hij als dichter niet op snelle roem hoeft te rekenen, kiest hij voor het oppervlakkige, opportunische genre van de journalistiek: succes verzekerd. Zijn ster stijgt inderdaad razendsnel, maar algauw komt zijn hoogmoed voor de val en moet hij weer afdruipen naar Angoulême. Dat alles is volkomen logisch, volkomen voorspelbaar, inclusief Luciens uiteindelijke besluit het leven dan maar te verlaten – maar zelfs dat genoegen gunt Balzac hem niet: als een diabolus ex machina stuurt hij hem de boef Vautrin, die zijn leven nog een roman zal rekken (Splendeurs et Misères des Courtisanes).

Toch maakt juist die hoofdpersoon van bordpapier Verloren illusies tot een bijzonder intrigerend boek. In feite fungeert Lucien de Rubempré als het oog van de storm, een rustpunt van voorspelbaarheid in een kolkende wereld die hij niet begrijpt. We bevinden ons in het woelige Frankrijk van de post-Napoleontische Restauratie, een tijd die Balzac met forse contrasten en sprekende details op papier zet. Koningsgezinden versus liberalen, provincie versus grote stad, de ins en outs van de boekdrukkunst en het bankwezen: de moderne lezer ziet een onvermoed complexe samenleving voor zijn geestesoog verschijnen, zozeer zelfs dat je misschien wel kunt stellen dat de ware, grillige en onvoorspelbare hoofdpersoon van de roman niet Lucien Chardon is, maar de wereld waarin hij leeft.

Op zijn best is Balzac in zijn panoramische schildering van de republiek der letteren. Jong talent dat staat te trappelen om te worden uitgegeven, uitgevers die een manuscript becommentariëren zonder het te hebben gelezen, recensenten die het een vinden en het ander schrijven, of die een boek afkraken uit louter machtswellust, vriendjes die elkaar ophemelen, vijanden die elkaar te vuur en te zwaard bestrijden: literatuur is keiharde handel, zoveel is duidelijk. En Balzac mag ons dan herhaaldelijk voorhouden dat eerlijkheid het langst duurt, met zijn bijtende satire bewijst hij voortdurend het tegendeel. In dat opzicht lijkt er in twee eeuwen overigens weinig veranderd – of het zou moeten zijn dat het idee van cultureel ondernemerschap inmiddels niemand meer choqueert.

Personage, verhaal, stijl. Van die gewraakte categorieën maakt Balzac de eerste twee ondergeschikt aan een moraal waarvan niemand meer wakker ligt, maar die zelf opgaat in een verbeeldingswereld die haar weerga niet kent – zelfs niet in de echte wereld, want zoals Balzac ergens zegt moet kunst de natuur niet kopiëren, maar uitdrukken. En die uitdrukking gebeurt niet in de laatste plaats door de suggestieve kracht van de stijl. Balzac mag dan geen Flaubert zijn, die elk woord tien keer omdraaide voor hij het neerschreef, hij mag dan bij tijd en wijle houterig en slordig formuleren, zonder zijn fenomenale stilistische inlevingsvermogen zouden zijn romans niets voorstellen.

Lees de dialogen tussen Lucien en zijn vrienden uit de literaire en journalistieke wereld. Lees Luciens toneelrecensie ‘in nieuwe en originele stijl’. Lees het krantenartikel over Luciens terugkeer naar Angoulême. Honoré de Balzac was een stilistische kameleon: een zeldzame schrijverssoort die helaas niet altijd op zijn juiste waarde wordt geschat.

  • Honoré de Balzac, Verloren illusies, vertaling Jan Versteeg. Van Oorschot, 2004.

[de Volkskrant, 5 maart 2004, © Martin de Haan]

Print Friendly, PDF & Email