web analytics

Niet-gerealiseerde mogelijkheden

De ondraaglijke lichtheid van het bestaan is Milan Kundera’s bekendste roman. Paradoxaal genoeg dankt het boek zijn bekendheid voor een belangrijk deel aan de verfilming door Philip Kaufman, waarnaar Kundera ongetwijfeld verwijst wanneer hij in een paar jaar later verzucht: ‘Omdat het essentiële van een roman juist ligt in wat je niet anders kan zeggen dan door een roman, blijft in elke bewerking alleen het niet essentiële over. Elke idioot die vandaag de dag nog romans schrijft, moet ze zo schrijven dat ze nooit kunnen worden bewerkt, met andere woorden: dat ze niet kunnen worden naverteld.’ Die verzuchting doet hij niet in een interview of een essay maar in een (inderdaad niet na te vertellen) roman, Onsterfelijkheid, en daarmee hebben we direct een opvallend kenmerk van Kundera’s latere werk te pakken: de verhaallijn, als die er al is, wordt geregeld onderbroken door theoretische uitweidingen van de verteller, in wie gemakkelijk een alter ego van de schrijver zelf te herkennen valt. Een alter ego en niet de schrijver zelf, want natuurlijk speelt de verteller binnen de roman een andere rol dan de schrijver in de werkelijke wereld. De analyses en conclusies van de verteller zijn altijd relatief, onlosmakelijk verbonden met de context waarin ze verschijnen, en niet zelden worden ze in de roman zelf weer op losse schroeven gezet: ze kunnen niet zomaar worden losgeweekt en in een mooi bandje verzameld als de Spreuken en wijsheden van Milan Kundera. Wat overigens niet betekent dat we ze niet serieus moeten nemen. We moeten ze serieus nemen binnen het meerstemmige geheel van de roman.

De duidelijkste voorbeelden van die theoretische, essayistische stem in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan zijn het ‘Klein woordenboek van onbegrepen woorden’ in het derde deel en de bespiegelingen over kitsch in het zesde deel. Vooral die bespiegelingen nodigen uit tot loskoppeling van de roman: we zijn geneigd erin te lezen dat de schrijver Kundera zelf onder kitsch de ‘categorische instemming met het bestaan’ verstaat (‘bestaan’ in de zin van ‘het er zijn’, dus los van elke concrete invulling; in de meeste talen, inclusief het Tsjechisch en de geautoriseerde Franse vertaling, luidt de titel van het boek dan ook De ondraaglijke lichtheid van het zijn) en dat hij die instemming verwerpelijk vindt. Dat is niet helemaal onjuist, in zekere zin kan zelfs zijn hele oeuvre worden opgevat als één grote kritiek op de kitsch in al zijn gedaanten, maar toch is zo’n essay in een roman iets anders dan een zelfstandig gepubliceerd essay. Dat blijkt al uit de plaats ervan in het geheel: in het aan Franz gewijde boekdeel ‘De Grote Mars’ vervullen de bespiegelingen over kitsch een duidelijke functie, ze zijn bedoeld om te laten zien hoe het personage Franz in de wereld staat, maar in een ander, aan Tomas of Tereza gewijd boekdeel zouden ze misplaatst zijn geweest. Bovendien krijgen ze door die inbedding in de roman een heel andere, veel vrijere vorm dan ze in een autonoom essay zouden hebben gehad. De sarcastische toon zorgt voor een scherp contrast met het vorige en het volgende boekdeel, en buiten de roman zou daartoe geen aanleiding zijn: de hele ophanging van het begrip kitsch aan de (historisch dubieuze) zelfmoord van Stalins zoon zou ontbreken, en daarmee het kernwoord waar het essay zijn kracht aan ontleent: stront.

Essayistische passages die zijn ingebed in de roman kunnen dus nooit zomaar worden losgekoppeld van hun plaats in het geheel, al is dat soms nog zo verleidelijk. Hoeveel sympathie Kundera ook lijkt te voelen voor Tomas, de man die liefde en seks strikt van elkaar scheidt en in al zijn minnaressen het miljoenste deeltje zoekt dat ze uniek maakt, nooit overstijgen de bespiegelingen van de verteller over die thema’s de grenzen van het personage, nooit worden ze abstract en algemeengeldig: nergens wordt gesuggereerd dat de levenshouding van Tomas beter is dan die van Tereza, en vlak voor hun vertrek naar het platteland bedenkt Tomas zelfs, in navolging van dokter Havel uit Lachwekkende liefdes, dat het verzamelen van unieke miljoenste deeltjes vrouw niets anders is dan een ‘es muss sein!’, een vorm van slavernij – dat wil zeggen, zijn we binnen de roman gerechtigd te denken, een aanvaarding van het bestaan als een opdracht, en dus een vorm van kitsch (alleen wordt dat begrip pas in het volgende boekdeel gebruikt in relatie tot twee andere personages: Franz en Sabina).

Ook Kundera’s opmerkingen over het communisme mogen niet zomaar uit de context van de roman worden gerukt. Op grond van zijn persoonlijke ervaringen (na de Russische inval in Tsjecho-Slowakije werden zijn al boeken verboden en in 1975 vestigde hij zich noodgedwongen in Frankrijk, waar hij in 1981 als politiek vluchteling het Franse staatsburgerschap kreeg) heeft men vaak gemeend hem te moeten beschouwen als een politiek geëngageerde, dissidente schrijver die de misstanden in de communistische samenleving aan de kaak stelde. Maar wanneer Kundera in De ondraaglijke lichtheid van het bestaan het communisme aanvalt, doet hij dat heel gericht vanuit het perspectief van de kunstenares Sabina, de vrouw die altijd verraad pleegt. Wat haar weerzin wekt in het communisme is niet zozeer de praktijk van onderdrukking en terreur, als wel het ‘masker van schoonheid’ dat de communistische wereld opzet: de totalitaire kitsch, waarin geen plaats is voor individualiteit, twijfel of ironie. En daarin staat het communisme niet alleen, want diezelfde totalitaire kitsch treedt op bij alle regimes, partijen en groeperingen die de waarheid in pacht menen te hebben. Vandaar de les van Sabina: kunst in dienst van een politiek doel is verwerpelijk. Natuurlijk klinkt in die les ook de stem van Milan Kundera door. Maar elders lezen we: ‘De personages van mijn roman zijn mijn eigen niet gerealiseerde mogelijkheden. Daarom heb ik hen allemaal even lief en schrikken ze me allemaal evenveel af: elk van hen heeft een grens overschreden waar ik zelf slechts omheen liep. Juist die overschreden grens (de grens waarachter mijn ik ophoudt) trekt me aan. Pas over die grens begint het geheim waarnaar de roman vraagt.’

En ook dat staat in de roman.

[nawoord bij Milan Kundera, De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, vertaling Jana Beranová. Ambo, 2004, © Martin de Haan.]