Sinds gisteren hangt er in onze woonkamer, keurig recht boven de schouw, een prachtige gravure. Het is een portret van een man in een zwart pak met daarover een zwarte mantel, tegen een zwarte achtergrond. Vrolijke boel daar, zult u denken, maar gelukkig zijn er nog een paar lichtpuntjes in het duister: het raam, het gezicht en de kraag van de man, en zijn beide handen. Ongetwijfeld is de compositie ontleend aan een of ander beroemd schilderij dat me nu net even niet te binnen wil schieten, een Italiaanse of Hollandse meester van het chiaroscuro, maar dat neemt niet weg dat dit zelfportret – want dat is het – in mijn beleving een zeer rake typering geeft van de geportretteerde, die niemand anders is dan baron d’Empire Dominique Vivant Denon (1747-1825).
Het rake van die typering zit hem vooral in de handen. Van het gezicht glijdt onze blik in een kaarsrechte diagonaal via de linkerarm naar de linkerhand, waarvan de duim en de wijs- en ringvinger naar elkaar toe krommen en een vrijwel volledige cirkel vormen, en vervolgens verder naar de rechterhand, die ter hoogte van ’s mans edele delen uitgestrekt is alsof hij zich van onderaf aan iets wil vastgrijpen. En zoals Rokus Hofstede, met wie ik samen Denons libertijnse novelle Point de lendemain heb vertaald, terecht opmerkte toen ik hem een foto van de gravure stuurde, is dat laatste gebaar niet onschuldig meer voor wie de novelle kent: ‘Tamelijk obsceen,’ luidde zijn conclusie. Waaraan ik zou willen toevoegen dat de puntigheid van de rechterhand en het gapende gat van de linker ook los van het gebaar niet helemaal onschuldig lijken.
Hoe een vertaling je geest kan perverteren. We moeten er omstreeks eind 1998 aan zijn begonnen, nadat we toevallig hadden ontdekt dat we de novelle allebei op ons verlanglijstje hadden staan en allebei ontevreden waren over de bestaande vertaling van Zsuzsó Pennings (Wordt niet vervolgd, Van Gennep 1995). Een paar maanden geleden hebben we onze eigen versie voltooid. De Franse tekst beslaat ongeveer zevenduizend woorden, we hebben daar bijna vijf jaar over gedaan, wat dus neerkomt op ongeveer twee woorden per dag per man – geen slecht gemiddelde voor een dermate compacte tekst. De werkwijze was als volgt: we bereidden allebei hetzelfde stuk tekst voor, stuurden elkaar dat per e-mail toe, pasten onze eigen vertaling aan op grond van de oplossingen van de ander, en bij een bezoek van Rokus aan Nederland of van mijzelf aan België doken we één of meer dagdelen samen achter de computer om een eerste gemeenschappelijke versie te maken. Die voorzagen we ieder apart thuis weer van commentaar, en ondanks de wildgroei van versies, waarvan niet altijd meer te achterhalen viel welke de recentste was, slaagden we er uiteindelijk in de titanische onderneming tot een goed einde te brengen.
Vivant Denon heeft slechts één literair werkje geschreven, maar die poging was dan ook goed raak. Point de lendemain is het (misschien wel autobiografische) verhaal van een jongeman die door de rijpe madame De T*** wordt ontvoerd naar een feeëriek landgoed en daar wordt ingewijd – niet in de lichamelijke liefde, want die kende hij al, maar in de libertijnse principes, die kunnen worden samengevat in één woord: discretie. Het heeft allemaal veel weg van een klucht à la Molière, met madame De T*** als spil in het web. Het landgoed is eigendom van haar echtgenoot, de ontvoerde ik-persoon moet doorgaan voor haar minnaar om de aandacht af te leiden van de echte minnaar, die geheel volgens plan de volgende dag opduikt en door de echtgenoot met open armen wordt ontvangen – zonder te beseffen dat de nep-minnaar, die overigens zijn beste vriend is, voor één nacht een echte minnaar is geworden (en hoe). Vandaar de prachtig dubbelzinnige titel, Point de lendemain: je kunt erin lezen dat het eenmalige avontuur geen vervolg heeft, maar ook dat er geen ‘day after’ is en dat het avontuur eeuwig zal voortduren – in de herinnering, of in de vorm van identieke avonturen. Na rijp beraad hebben wij in het Nederlands gekozen voor Eenmaal, immermeer, een titel die voor de tweede interpretatie kiest, maar waarin de eerste helder doorklinkt omdat vrijwel iedereen aanvankelijk ‘nimmermeer’ in plaats van ‘immermeer’ zal lezen.
De kracht van Point de lendemain ligt niet alleen in het verhaal, maar vooral ook in de manier waarop dat wordt verteld. De jonge protagonist en madame De T*** bedrijven in die ene nacht meermalen de liefde, op verschillende plaatsen: in een tuinhuisje, in een verborgen kamertje van het kasteel… Maar geen enkele keer wordt de liefdesdaad expliciet genoemd of beschreven, en de voornaamste stilistische kwaliteit van de tekst is dan ook de suggestiviteit, die op sublieme wijze wordt verweven met de milde zelfspot van de volwassen man die vertelt hoe hij zijn naïviteit verloor. Juist het uitzonderlijke stilistische raffinement maakt Point de lendemain zo geschikt voor een meermanstreuzelvertaling, want niet alleen weten twee meer dan één, twee samen weten ook meer dan twee alleen: je durft allebei meer risico te nemen, omdat al te dolle voorstellen toch wel door de ander zullen worden verworpen. Veel gewaagde oplossingen hebben het wel gered, en alleen al om die reden zal ik onze vertaling nog vaak herlezen.
Een niet te verwaarlozen aspect van de samenwerking was de enorme pret die we achter de computer geregeld hadden om onze eigen vondsten en die van Vivant. Bijvoorbeeld: ‘Aanvankelijk had ze me haar arm geboden, die zich vervolgens had vastgehaakt, hoe weet ik niet, terwijl de mijne haar optilde, zodat haar voeten de grond haast niet raakten. Het was een aangename maar op den duur vermoeiende houding, en we hadden elkaar nog heel wat te zeggen.’ (Ik herinner me nog hoe Rokus die houding probeerde na te bootsen, met mijzelf in de rol van madame De T***.) Of: ‘De toorts van de liefde belichtte haar voor de ogen van mijn ziel, en het meest feilloze aller zintuigen staafde mijn geluk.’ (Staven, stijven, de vertaling wemelt van de erotische connotaties, Vivant zou er vast om hebben gegniffeld.) Of: ‘Ik heb u alles gegeven wat ik had; het zou al heel wat zijn als u mij deze genoegens later niet kwalijk nam, want na het moment van de extase volgt onvermijdelijk de tucht van het geweten. Zeg, wat vond u eigenlijk van mijn echtgenoot? Wel wat chagrijnig, hè? Dat dieet doet hem geen goed. Ik geloof niet dat uw aanwezigheid hem koud heeft gelaten.’ (Een hilarische registerbreuk, die misschien wel kenmerkend is voor het aristocratische taalgebruik, als we mogen afgaan op wat Proust daarover zegt in Le Côté de Guermantes.)
Rest het feit dat het om een hervertaling ging. Van meet af aan was ons duidelijk dat we een andere toonzetting wilden, dus in de praktijk beperkte de wisselwerking met de oude vertaling zich tot gegrinnik om evidente vertaalfouten – zoals anderen zich misschien vrolijk zullen maken over ónze fouten. Waarschijnlijk zal het aantal fouten dat je met z’n tweeën maakt trouwens wel een stuk kleiner zijn, al stelt het laat-achttiende-eeuwse, vroeg-negentiende-eeuwse Frans de hedendaagse lezer voortdurend voor problemen. Wat zijn precies ‘génies’ die aan het plafond hangen en slingers ophouden? Na lang zoeken vonden we de oplossing in de Dictionnaire de Trévoux: ‘En sculpture, ce sont des figures d’enfans ailés, avec des attributs, qui servent dans les ornemens à représenter les vertus & les passions.’ Engeltjes, vertaalden wij dus vervlakkend maar compact (misschien bestaat er wel een correctere vakterm). Wat zijn ‘portiques en treillage’? Pergola’s, besloten we na lang zoeken en peinzen (in elk geval geen getraliede zuilengalerijen). Wat is precies het verschil tussen een ‘dais’ en een ‘baldaquin’, die hier samen in één zin voorkomen? Enzovoort.
Over een week of twee verschijnt onze vertaling, in een reeksje dat speciaal naar aanleiding van Eenmaal, immermeer in het leven is geroepen: de Perlouses van uitgeverij Voetnoot, onder redactie van Marjan Hof. Ik heb al bedacht dat ik één exemplaar van het boekje recht tegenover het zelfportret van Vivant Denon ga zetten, zodat hij het goed kan zien. ‘Les désirs se reproduisent par leurs images,’ zei een wijze man uit Bourgondië. ‘Weerspiegelde lust is dubbele lust,’ echoden zijn vertalers. Zij konden het weten.
[Filter 10:4, december 2003, © Martin de Haan]