‘Plotseling kon het me niets meer schelen dat ik niet modern was.’
– Roland Barthes
Zaterdagochtend vroeg vind ik op het stationsplein een taxi die me wel naar Les Sables-d’Olonne wil brengen. Bij het verlaten van de stad rijden we door een reeks nevelbanken, en na het laatste kruispunt duiken we in een ondoordringbaar, volmaakt mistmeer. De weg en het landschap zijn volledig ondergedompeld. Er valt niets te onderscheiden, behalve van tijd tot tijd een enkele boom of koe die een moment lang wazig uit de leegte opdoemt. Het is erg mooi. Wanneer we bij de zee aankomen klaart de lucht abrupt, in één klap op. Het waait, het waait hard, maar de hemel is bijna blauw; wolken drijven snel naar het oosten. Ik wurm me uit de Peugeot 504 na een fooi te hebben gegeven aan de chauffeur, wat me een ‘Prettige dag’ oplevert; het komt er een beetje met tegenzin uit, heb ik de indruk. Hij denkt waarschijnlijk dat ik krabben ga vangen of iets dergelijks. Om te beginnen maak ik inderdaad een wandeling langs het strand. De zee is grauw en flink woelig. Ik voel niets specifieks. Ik loop een hele tijd.
Tegen elven beginnen er mensen naar buiten te komen, met kinderen en honden. Ik draai me om en loop de andere kant uit. Aan het uiteinde van het strand van Les Sables-d’Olonne, in het verlengde van de pier die de haven afsluit, staan een paar oude huisjes en een Romaans kerkje. Niets spectaculairs: het zijn bouwsels van robuuste, ruwe steen, gemaakt om de stormen te weerstaan, en inderdaad weerstaan ze de stormen, al honderden jaren lang. Je kunt je heel goed het vroegere leven van de plaatselijke vissers voorstellen, met de zondagsmissen in het kerkje, de gemeenschap der gelovigen, terwijl buiten de wind waait en de oceaan stukslaat op de rotsen van de kust. Het was een leven zonder afleidingen en zonder grote gebeurtenissen, dat geheel in het teken van het zware, gevaarlijke werk stond. Een eenvoudig en landelijk leven, met veel waardigheid. Een nogal stompzinnig leven ook.
Op een paar passen afstand van die huisjes staan moderne, witte gebouwen, bestemd voor de vakantiegangers. Ze vormen een heel complex van flats, met een hoogte die varieert van tien tot twintig verdiepingen. De flats zijn neergezet op een plein met verschillende niveaus, waarvan het laagste als parkeerplaats is ingericht. Ik heb een hele tijd van de ene flat naar de andere gelopen, en ik kan dus op basis van eigen waarneming vertellen dat het merendeel van de appartementen uitzicht op zee moet hebben, dankzij een aantal architectonische foefjes. In die tijd van het jaar was alles verlaten, en de wind die tussen de betonnen structuren huilde had iets zeer onheilspellends.
Daarna liep ik naar een nieuwere en luxere vakantieflat, ditmaal vlak bij de zee gelegen, echt maar een paar meter ervandaan. Hij droeg de naam Het Kapersnest. De begane grond bestond uit een supermarkt, een pizzeria en een discotheek – alle drie gesloten. Een bordje nodigde de geïnteresseerden uit tot een bezoek aan de modelflat.
Ditmaal begon een onaangenaam gevoel zich van me meester te maken. In gedachten zag ik een toeristengezinnetje thuiskomen in hun Kapersnest en even later weer vertrekken om een schnitzel met piratensaus soldaat te maken, waarna de jongste dochter zich ging laten bespringen in een tent van het type ‘In den Olden Hulck’; ik werd er een beetje kregel van, maar ik kon er niets aan doen.
Even later kreeg ik honger. Bij een wafelkraampje raakte ik aan de praat met een tandarts. Nou ja, aan de praat is wel wat sterk uitgedrukt; laten we zeggen dat we een paar woorden wisselden terwijl we stonden te wachten tot de verkoper terugkwam. Ik weet niet waarom hij me meende te moeten vertellen dat hij tandarts was. Over het algemeen haat ik tandartsen; ik beschouw ze als door en door corrupte schepselen met als enig doel in het leven het uittrekken van zoveel mogelijk tanden om Mercedessen met schuifdaken te kunnen kopen. En deze leek me geen uitzondering op de regel.
Om een of andere absurde reden meende ik opnieuw een verklaring voor mijn aanwezigheid te moeten geven, en ik speldde hem een heel verhaal op de mouw met de strekking dat ik van plan was een appartement te kopen in Het Kapersnest. Zijn belangstelling was meteen gewekt, en met zijn wafel in de hand woog hij langdurig de voor- en nadelen tegen elkaar af, om ten slotte te concluderen dat de investering ‘hem de moeite waard leek’. Ik had het kunnen weten.
[Michel Houellebecq, De wereld als markt en strijd, vertaling Martin de Haan. De Arbeiderspers, 2000.]