‘Ik zoek een schrijven dat de ander niet verlamt. En dat toch niet gewoon is. Daar zit ‘m de hele moeilijkheid: ik zou een schrijven willen vinden dat niet verlammend is maar daarom niet meteen een ‘jofele’ toon aanslaat.’ (V, 380) Aldus Roland Barthes in een interview met Bernard Henri-Lévy, verschenen op 10 januari 1977, drie dagen na zijn inaugurale rede aan het Collège de France, waar hij op voordracht van Michel Foucault was benoemd tot hoogleraar in de literaire semiologie. De ander niet doen dichtklappen en tegelijk op je hoede zijn voor een al te familiaire toon; persoonlijke betrokkenheid tonen en toch ook wetenschappelijke strengheid niet schuwen – zulke paradoxale uitgangspunten zijn tekenend voor de paradoxale aard van de man die zich bij zijn publieke intrede in de Parijse wetenschapstempel omschreef als een ‘onzeker’, ‘onzuiver’ subject. Koketteren was Barthes niet vreemd, maar als het over hemzelf moest gaan (en dat moest het doorgaans), kon hij ook scherp zijn. Zijn ‘onzuiverheid’ sloeg niet zozeer op een kwellende twijfel tussen de neutraliteit van het wetenschappelijke discours en de subjectieve waardendrift van het essay, maar op het utopische verlangen om die twee te combineren. Barthes’ wetenschap moest onzuiver zijn, want zij was besmet met de uiterst subjectieve lees-, schrijf- en levensstijl waar Barthes als auteur voor stond. Maar ook het omgekeerde was waar: zijn essayistiek werd gestuurd door de blik en de vraagstellingen van de wetenschapper die hij altijd had willen zijn.
Barthes verzoende de elegantie van de klassieke moralist met de minzaamheid van de professor en de nieuwsgierigheid van de amateur. Zo werd hij de belichaming van intellectuele deugden als wendbaarheid en speelzin, maar ook van eigenwijsheid en kritisch vernuft. Aan de spanningen en tegenstrijdigheden waarmee zijn werk geladen is, ontleent het een bijzondere houdbaarheid; het ontstijgt de marxistische, semiologische of structuralistische modes waartoe het in de jaren ‘50, ‘60 en ‘70 wel eens leek te kunnen worden gereduceerd. Barthes is nog steeds een voortrekker: ook in de recentste ontwikkelingen binnen de literatuurwetenschap en de cultural studies speelt hij een rol van betekenis. Zijn teksten – cultuurkritiek, literatuurbeschouwing, essayistiek in de ruimste zin des woords – blijken door hun onnavolgbare mengeling van eruditie, stijlgevoel en politiek bewustzijn nog steeds nieuwe generaties lezers te prikkelen, in Frankrijk zowel als daarbuiten. Zijn vermogen om in het ogenschijnlijk dorre woud van concepten persoonlijke fascinaties op het spoor te komen, die op zijn lezers over te dragen en bij hen het verlangen tot schrijven op te wekken, is ongeëvenaard […].
[Voorwoord (fragment) bij Memo Barthes, samenstelling Rokus Hofstede & Jürgen Pieters. Yang & Uitgeverij Vantilt, 2004. Onder de titel Memo Barthes stelden Rokus Hofstede en Jürgen Pieters een boek samen over de intellectuele erfenis van Roland Barthes. Twaalf Nederlandse en Vlaamse auteurs reflecteren over de invloed van Barthes, onder het motto: ‘Barthes, wat kunnen we er vandaag de dag nog mee?’ In de geest van de meester hebben hun reflecties nu eens de vorm van persoonlijk getinte essays, dan weer van objectiverende beschouwingen. In het boek zijn bovendien negen door Rokus Hofstede en Piet Joostens vertaalde artikelen van Barthes zelf opgenomen, essays over literatuur, muziek, film, fotografie, taal en maatschappij, cultuur en engagement, die een beeld geven van Barthes’ veelzijdige kritische activiteit. Memo Barthes bevat bijdragen van onder anderen Geert Buelens, Pol Hoste, Manet van Montfrans, Willy Roggeman en Jacq Vogelaar – zie ook hier]