Michel Quint genoot in Frankrijk en omstreken vooral bekendheid als schrijver van detectiveromans, tot hij vorig jaar een autobiografische novelle publiceerde waarmee hij maandenlang de bestsellerslijsten domineerde: Effroyables jardins, zojuist door Nelleke van Maaren vertaald als De tuinen van de herinnering. Ontroering doet het in deze donkere maanden goed bij de lezer, moet men bij de Bezige Bij hebben gedacht, en dus prijzen de blurbs op het omslag het boekje aan met een karrenvracht aan gevoelstermen: het is een aangrijpend verhaal, op ingehouden toon en in prachtige bewoordingen verteld, een onvergetelijk en hartverscheurend juweeltje van tederheid en humor, dat we allemaal vlug aan onze geliefden moeten geven, jong en oud.
De novelle is minder bespottelijk dan die sentimentalistische loftuitingen doen vrezen, maar toch: voor literair geïnteresseerde geliefden zijn betere kerstcadeaus denkbaar. De tuinen van de herinnering lijdt namelijk aan dezelfde kwaal als verreweg de meeste openlijk autobiografische romans. De auteurs van dergelijke ontboezemingsliteratuur zien het verhaaltje als oorsprong, doel en zin van het boek en de uitwerking als iets extra’s, een sausje om het geheel nóg appetijtelijker te maken, met als gevolg dat het geheel mank gaat aan een merkwaardige gespletenheid: de taalschoonheid (of wat daarvoor door moet gaan) blijft iets externs, een willekeurig toevoegsel dat de essentie alleen maar in de weg loopt.
Zo ook hier: Michel Quint doet zijn uiterste best om zijn verhaal zo spannend en ontroerend mogelijk te vertellen in een duidelijk als ‘literair’ herkenbare stijl – die helaas keer op keer vastloopt in zijn eigen protserigheid. ‘Ik jank met veel slijm, gesnotter en gezwollen ogen,’ vertelt de hoofdpersoon, en hij legt uit: ‘Zonder de waardigheid van het verdriet die zijn oorzaak rechtvaardigt door de schoonheid van de vloeiende tranen.’ Wie het snapt, mag het zeggen. Ik kan u verzekeren dat het niet alleen aan de vertaling ligt: ook wanneer je ‘die’ door ‘dat’ vervangt blijft het moeilijkdoenerij. Typisch Frans, zouden sommigen daaraan toevoegen, want gelukkig zijn wij hier in Lulu Wangland veel nuchterder.
Maar eerlijk is eerlijk, het verhaaltje zelf is best aardig. De ikpersoon vertelt over de afkeer van clowns die hij als kind had omdat zijn vader zich in zijn vrije tijd belachelijk maakte door als amateurclown op te treden. Op een dag krijgt hij van zijn vaders neef Gaston de toedracht van die dwaze hobby te horen: in de oorlog zijn de twee neven samen opgepakt door de Duitsers, en hun bewaker was een beroepsclown (de latere cineast Bernhard Wicki), die zijn best deed om met zijn grappen het leven van zijn gevangenen wat te veraangenamen. Het clownschap van de vader is een hommage aan Wicki, en tijdens het beruchte proces tegen de collaborateur Maurice Papon wordt de ikpersoon op zijn beurt door getuigen gesignaleerd in clownskleren.
En zo blijven we zelfs nog met een klein raadseltje zitten: welke getuigen? Is de ikpersoon zelf ook bij een rechtszaak betrokken geraakt? Michel Quint mag het weten.
- Michel Quint, De tuinen van de herinnering, vertaald door Nelleke van Maaren. De Bezige Bij, 2001.
[de Volkskrant, 21 december 2001, © Martin de Haan]