web analytics

Old boys

Het voelt als een kleine wraakoefening van de geschiedenis. Bij alle onderzoeksplaatsen waar ik tot nog toe op solliciteerde, gaf positieve discriminatie van vrouwen de doorslag. Wie zich in Nederland als man probeert in te vechten in de sociale wetenschappen is licht geneigd om te denken dat de concurrentieverhoudingen daar nu inmiddels wel recht zijn getrokken. Maar wie gelooft dat de emancipatie van vrouwen dus haar beslag heeft gekregen, zou eerst een boek als Men Only moeten lezen.

Barbara Rogers, die eerder strijdbare boeken schreef over discriminatie van vrouwen in de Derde Wereld en over de positie van vrouwen in de politiek, trekt in dit boek ten strijde tegen de segregatie van vrouwen in het hedendaagse Verenigd Koninkrijk. Ze doelt daarmee op het buitensluiten van vrouwen uit allerlei formele en vooral informele sociale settings. Rogers schetst de wereld van de pub, een voor vrouwen vaak hoogst ongastvrij territorium. Ze hekelt de discriminatie bij de beoefening en de beschouwing van sport en in de gelagkamer van de working men’s club. Ze waarschuwt tegen de ernst van het seksistische gekonkel in besloten mannengenootschappen als de vrijmetselaarsloges en de Rotary clubs.

Het zwaartepunt van Rogers’ aanval op de hegemonie van mannen in het openbare leven ligt in haar analyse van het old boys network. Dat begrip verwijst naar de structuur van de carrières van mannelijke telgen uit de Britse upper class. De ideale loopbaan start in particuliere elitescholen als Winchester en Eton (in Engeland eufemistisch public schools genoemd), en voert via Oxbridge, de gedistingeerde universiteiten van Oxford en Cambridge, tot hoge posities in de financiële wereld, de politiek (vooral Thatchers’ Conservatieve Partij), de Anglicaanse Kerk of de Royal Army. De old boys zijn van de wieg tot het graf de volmaakte belichaming van het establishment. Ze ontlenen hun posities aan de erfelijke overdracht van economisch, cultureel en sociaal kapitaal; ze zijn door talloze informele, ondoorzichtige netwerken verbonden; iedere connectie is een mogelijke hulpbron die ten eigen nutte kan worden aangewend. De kaste van geprivilegieerden recruteert nieuwe leden uitsluitend uit eigen kring, en schermt zich zo tegelijkertijd af van ongewenste concurrentie en controle.

Alleen al in de vierkante mijl van de City of London, het centrale zakendistrict, bestaan honderden vrijmetselaarsloges, allerlei exclusieve clubs, vele quasi-middeleeuwse gildes en andere min of meer besloten informele verbanden, waar mannen op gedempte toon en onder het genot van een glas goede port zaken doen, roddels uitwisselen, fondsen werven, vacatures voorkoken, beurstransacties plannen of lobbies organiseren. Ze laten zich in met allerlei wheelings and dealings die volgens Rogers openbaar zouden moeten zijn, of althans toegankelijk voor alle betrokkenen – vrouwen incluis. Al deze clubs recruteren hun leden op grond van strenge ballotage. De meeste selecteren secuur op beroepsgroep. Wanneer vrouwen worden toegelaten is dat hooguit via de achterdeur, als lady associates of als echtgenotes, zonder stemrecht, zonder toegang tot de eigenlijke mannendomeinen, de secluded havens for privileged discussion. In working men’s clubs schijnen zelfs strepen op de vloer te staan die door dames niet overschreden dienen te worden. Overal wordt vrouwen op meer of minder flegmatische wijze haar plaats gewezen.

Op zichzelf is de kritiek op de beslotenheid van het old boys network niet nieuw. Nieuw is wel de nadruk die Rogers legt op de uitsluiting van juist vrouwen van het nepotisme en de manipulaties waar veel mannennetwerken het patent op hebben. Rogers maakt zich met name boos over de historische verdraaiing die aan veel hedendaagse mannenorganisaties ten grondslag zou liggen. Working men’s clubs, de vrijmetselaarsloges, de gilden die als privé-clubs voor de mannelijke elite functioneren, het zijn stuk voor stuk instituties die volgens haar van oorsprong gemengd waren en waarin vrouwen een grote invloed hadden. Pas in de loop der tijd ontwikkelden ze zich tot gesegregeerde herenwerelden, waarin ondertussen wel de traditie wordt geclaimd als legitimatie voor het discriminatoire karakter. Working men’s clubs bijvoorbeeld kwamen in de 19e eeuw voort uit de vakbonden en de beweging voor geheelonthouding. In die laatste beweging waren het ledenbestand en het leiderschap overwegend vrouwelijk. De clubs fungeerden als gemeenschapscentra. Pas in de loop van de 20e eeuw namen mannen het heft in handen. Ze hadden een handig financieel argument: er moest bier worden geschonken om de clubs draaiende te houden. De clubs werden veredelde pubs.

Petty apartheid

Het wrikken aan de logge poorten van de mannenmacht, de inzet van dit boek, is zelf een symptoom van reële verschuivingen in de verhoudingen tussen mannen en vrouwen. Sommige gevolgen van die verschuivingen zijn voor vrouwen nauwelijks zichtbaar. Rogers suggereert dat de hedendaagse bloei van men-only organisations kan worden verklaard als een vorm van restauratie, een reactie op de luidere eisen van vrouwen die gelijke rechten en kansen claimen. Mannen zien zich steeds vaker bedreigd in hun loopbaan, of hun waardigheid, door vrouwen die geen genoegen meer nemen met de rol van lustobject of huisvrouw maar zich ontpoppen als collega en concurrente. Mannenclubs bieden mannen zo een ontsnapping aan de claims van vrouwen en een herbevestiging van onderlinge solidariteit en van mannelijke privileges. Rogers pleit voor de hervorming van de Engelse anti-discriminatiewetgeving, en voor de toepassing ervan op besloten sociëteiten.

Jammer genoeg gaat ze voorbij aan een aantal dilemma’s die uit haar betoog voortkomen. Zo beklemtoont ze dat sekse-segregatie op zichzelf niet afkeurenswaardig is. ‘Mannen zouden meer vrienden moeten hebben, niet minder. Ik heb geen bezwaar tegen een mannenclub die louter sociaal is […]. Het probleem ligt in mijn ogen in het feit dat zo veel mannenorganisaties voorzien in exclusieve hulpbronnen en voorrechten die toegankelijk zouden moeten zijn voor iedereen, zonder onderscheid of discriminatie.’ Er bestaat kennelijk een verwerpelijke uitsluiting van vrouwen uit exclusieve mannenwerelden, maar ook een nastrevenswaardige vorm van machtsvrije mannelijke sociabiliteit. Het blijft in Rogers’ boek onduidelijk wat het onderscheid tussen beide zou kunnen zijn, temeer omdat de sekse-segregatie die zij beschrijft juist bij uitstek lijkt te worden belichaamd door informele, ‘louter sociale’ verbanden.

Dat ze aan dit dilemma voorbijgaat hoeft ook niet te verbazen in een onderzoek dat zich ‘explorerend’ wil noemen. Consequent gebruik van begrippen of reflectie op de beperkingen van onderzoeksmethoden en vooronderstellngen staan niet op Rogers’ agenda. Zij baseert haar stellingen op een aaneenrijging van vaak fragmentarisch materiaal; ze schermt met cijfers, haalt anekdotes uit kranten, citeert uit de losse pols vertegenwoordigers van haar onderzoekspopulatie en schaarse andere onderzoekers. Omdat haar op grond van haar sekse toegang tot het onderzoeksveld werd ontzegd, moest ze veel hindernissen overwinnen, en die zijn bij elite-onderzoek sowieso al niet gering. Voor sommige mannenclubs maakte ze gebruik van ‘integere’ infiltranten. Het resultaat is een serie reportages in de traditie van de onthullingsjournalistiek. In een dergelijk genre is de eclectische omgang met onderzoeksmateriaal niet zozeer een tekortkoming als wel een uitgangspunt.

Eerder gedreven door haar drang tot onthulling en haar politieke passie dan door theoretische ambitie laat Rogers zich dus niet hinderen door sociaal-wetenschappelijke theorievorming over bijvoorbeeld netwerken, over geheime genootschappen of over homosocialiteit. Die theorie-armoede heeft zeker voor een deel te maken met de stelselmatige verwaarlozing van sekse-segregatie in bestaand elite-onderzoek. Er is nog weinig bekend over de rol van exclusieve mannennetwerken in de verdeling van de macht tussen mannen en vrouwen. Het boek van Rogers maakt nieuwsgierig naar de mogelijkheden van gedegener onderzoek naar wat bij homostudies ‘homosociale groepsvorming’ is gaan heten: de onzichtbare of vanzelfsprekende vormen die mannen of vrouwen kiezen om zich van elkaar af te zonderen, dat wil zeggen: elkaar te onvluchten of elkaar op afstand te houden.

Het is al te gemakkelijk om het anathema dat Rogers uitspreekt over het mannelijke establishment af te doen als een Britse interne aangelegenheid. De scheidslijnen tussen sociale klassen en tussen mannen en vrouwen zijn in Engeland, te meten naar Rogers’ beschrijving ervan, scherper getrokken dan in de meeste andere westerse landen. Maar veel van haar analyses lijken ook in de Nederlandse situatie toepasbaar. In hoeverre verschuilt zich achter de ‘open’ structuur van onze maatschappij een ‘gesloten’ circuit van mannelijke (bond)genootschappen? Wat te denken bijvoorbeeld van de recente bloei van seksespecifieke studentencorpora, sportverenigingen en herensociëteiten, waaruit een hedendaagse glossy als Man zijn doelgroep recruteert?

Rogers, die soms op prettig sarcastische wijze de pen voert (onder het motto: if you can’t join them, beat them), schreef kortom met Men Only een uitgesponnen pamflet waarin mannen en de petty apartheid van hun organisaties de wacht wordt aangezegd. Methodologisch en theoretisch valt er heel wat op af te dingen, maar over de praktijken binnen mannenwerelden komt men meer te weten door deze vorm van partijdige verslaggeving dan door wat sinds kort aan theoretische bezweringsrituelen wordt uitgevoerd onder het credo van de New Men’s Studies. De ‘nieuwe mannen’ worstelen met het streven naar een politiek (en feministisch) correcte visie op mannelijkheid. In afwachting daarvan kan het verfrissend zijn de ‘oude jongens’ een goedgerichte veeg uit de pan te zien krijgen.

  • Barbara Rogers, Men Only. An Investigation into Men’s Organisations, Pandora Press, 1988.

[Tijdschrift voor vrouwenstudies, ‘Feminisme en politiek’, 11:1 (1990). © Rokus Hofstede]

Print Friendly, PDF & Email