Madame of mevrouw, dat is de vraag.
Stel, je bent een niet onbevallig, romantisch aangelegd boerenmeisje uit Normandië. De (getrouwde) dorpsarts komt langs om je vaders gebroken been te behandelen, je vindt hem leuk en hij jou ook, zijn vrouw sterft en hij vraagt je ten huwelijk. Je zegt ja. Madame of mevrouw?
De titel van het boek dat Gustave Flaubert in 1857 publiceerde, luidde Madame Bovary. Flaubert schreef in het Frans, en in die taal heeft de titel zijn weg gevonden naar het collectieve bewustzijn. Ik heb het nog even gecontroleerd op Amazon: nergens een Frau Bovary of een Mrs Bovary te vinden, alle vertalingen nemen het Franse Madame over – wat ook meteen voor een groot deel verklaart waarom de door Jacques Roubaud gemunte neptitel Lady Bovary’s Lover zo op de lachspieren werkt. De verbinding ‘Madame Bovary’ is één woord, één naam geworden, weliswaar niet zo opvallend als het hilarische Charbovari waarmee haar man Charles zichzelf in het eerste hoofdstuk aanduidt, maar niet minder onverstaanbaar: betekenisloos en onvertaalbaar.
Toch ligt juist in die titel het hele drama van het boek besloten. Emma Rouault trouwt met Charles Bovary en wordt mevrouw Bovary: in het patriarchale negentiende-eeuwse Frankrijk de normaalste zaak van de wereld, maar onze heldin wil geen normale zaken, ze leest romannetjes en droomt van romantische liefde. Als Emma Rouault kan ze nog de illusie koesteren dat de toekomst voor haar open ligt, als mevrouw Bovary komt ze terecht in een leven dat geen enkele opening biedt – en dat, zo ontdekt ze na haar huwelijk algauw, op geen enkele manier beantwoordt aan haar dromen. Waarna het slechts een kwestie van tijd is voordat ze een minnaar krijgt (de doortrapte verleider Rodolphe) op wie ze haar romantische liefdesideaal kan projecteren. En ze leefden niet lang en gelukkig.
‘Madame Bovary… Och, zo noemt iedereen u…! En het is niet eens uw eigen naam, maar die van een ander!’ Rodolphe weet precies wat hij zeggen moet om Emma’s onvrede met haar lot nog verder aan te wakkeren. En zijzelf hangt maar wat graag de madam uit om voor zichzelf te verbergen dat ze niet méér is, nooit méér zal zijn dan ‘de vrouw van’; wás ze maar een echte dame, een madame… Het grappige is dat in de Nederlandse versie van Hans van Pinxteren, heel klassiek Madame Bovary geheten, nu juist het woord dame opduikt als vertaling van de spottende (door Flaubert gecursiveerde) term une personne waarmee de eerste vrouw van Charles Bovary haar latere opvolgster Emma aanduidt:
Waarom ging [Charles] nog steeds naar Les Bertaux, terwijl Rouault toch al beter was en ze daar nog altijd niet hadden betaald? Zeker omdat daar een dame was, iemand die onderhoudend kon zijn, die praatjes had en maniertjes. Want daar hield hij toch zo van? Hij was uit op stadsjuffertjes! En zij vervolgde: ‘De dochter van Rouault een stadsjuffertje! Kom nou! Hun grootvader was schaapherder, en een neef van haar is bijna in de gevangenis beland omdat hij bij een ruzie iemand halfdood heeft geslagen. Moet ze daarvoor zo’n kouwe drukte maken of zondags in de kerk als een gravin zitten pronken met een zijden jurk?’
De eerste mevrouw Bovary begrijpt heel goed hoe de tweede in elkaar zit… Opmerkelijk is overigens dat Charles’ eerste echtgenote in de vertaling ‘mevrouw Bovary’ wordt genoemd en Emma consequent ‘madame Bovary’: opnieuw een bewijs dat we inmiddels met één onvertaalbaar woord, één naam te maken hebben. Waarschijnlijk heeft Van Pinxteren de titel willen laten doorklinken in de tekst van het boek, maar daarmee heeft hij de economie van die tekst bewust of onbewust flink op zijn kop gezet. Door het nieuwe onderscheid tussen het banale mevrouw en het chique madame krijgt Emma niet alleen alsnog de kans om uit te stijgen boven de gehate alledaagsheid, ook het ironische feit dat zij, de titelheldin, in de Franse tekst pas de derde ‘madame Bovary’ is die we tegenkomen, na Charles’ moeder en zijn eerste vrouw, komt te vervallen.
Lezen, interpreteren, vertalen
Vertalen is nodig omdat talen van elkaar verschillen, niet alleen aan de buitenkant, in de klanken die ze toevallig gebruiken, maar in hun hele structuur. De onzin die ook de meest geavanceerde automatische vertaalprogramma’s nog altijd voortbrengen vormt misschien wel het duidelijkste bewijs: van een mechanische omzetting volgens vaste regels kan geen sprake zijn. En naast de evidente verschillen in woordbetekenis en woordvolgorde (beide overigens al nauw verbonden met de manier waarop een taal ‘de wereld ziet’) zijn er nog veel ongrijpbaarder verschillen, die vooral bij het vertalen van literaire teksten zwaar gaan meewegen: verschillen in connotatie (sneeuw betekent voor ons iets anders dan voor een Eskimo, nog los van het feit dat Eskimo’s veel meer soorten sneeuw onderscheiden dan wij), verschillen in stijl, verschillen in ritme, verschillen in retoriek enzovoort.
Al die verschillen maken vertalen tegelijk nodig (een woordenboek, hoe goed ook, volstaat niet) en onmogelijk in de zin dat er nooit sprake kan zijn van een een-op-eenrelatie tussen brontekst en vertaling. Sterker nog, ook die brontekst zelf is geen eeuwig, onveranderlijk gegeven: hij moet worden geïnterpreteerd, in een context worden geplaatst, van artefact worden omgezet in een esthetisch object, kortom gelezen. Als je eenmaal van dat besef doordrongen bent, ga je heel anders tegen vertalingen aankijken. Auteursrechtelijk geldt een vertaler als een tweede auteur, en het moge duidelijk zijn waarom: vertalen is een actief proces waarbij een nieuwe tekst ontstaat, niet bij gebrek aan beter maar omdat dat inherent is aan het lezen zelf.
Hans van Pinxterens Madame Bovary dateert uit 1987. Als student Frans en literatuurwetenschap las ik er destijds een paginagrote krantenrecensie van Rudy Kousbroek over, die om twee redenen veel indruk op me maakte: ten eerste omdat ik nog nooit echt had beseft dat de verschijning van een vertaling een historische gebeurtenis kon zijn, en ten tweede omdat de recensent expliciet op de vertaalprestatie inging: hij had vertaling en origineel kriskras door elkaar gelezen en uitgebreid vergeleken – een heerlijke leeservaring, leek mij, en die recensie is voor mij ongetwijfeld een van de aanleidingen geweest om (bijna tien jaar later) zelf ook te gaan vertalen.
Wat me vooral zo beviel aan Kousbroeks kwaliteitstest was dat hij (in mijn herinnering tenminste) in de eerste plaats naar de sfeer en de continuïteit keek: de vertaling was goed, zo vond hij, want als je heen en weer sprong tussen de Franse en de Nederlandse tekst leidde dat niet tot breuken in de leeservaring. Wel weet ik nog dat ook Kousbroek het niet kon nalaten om nog even een fout aan te strepen (een verkeerd vertaalde teil of tobbe, geloof ik). Maar, zo zei hij, dat was de enige fout die hij had aangetroffen.
Recensenten die vertalingen bespreken hebben er inderdaad een handje van om de tekst door te werken met het rode potlood in de aanslag. Wijlen Michaël Zeeman was daar heel goed in, en vaak had hij nog gelijk ook. Maar zijn fouten nu echt doorslaggevend voor de kwaliteit van een vertaling? De pianist Sviatoslav Richter stond bekend om zijn vele misslagen, en toch doen zijn interpretaties de muziek vaak meer recht dan de technisch smetteloze uitvoeringen van andere pianisten. Dat is in mijn ogen wat een vertaalkritiek moet doen: de vertaling als nieuwe tekst typeren en zo mogelijk aangeven wat voor licht die nieuwe tekst als ‘interpretatie’ op de brontekst werpt. Algemene etiketten als ‘soepel’ en ‘stroef’ zijn daarbij uiteraard uit den boze, want die zeggen helemaal niets over de specifieke esthetische ervaring. En wie wil er nu een soepele Joyce of Proust?
Herziene vertaling
Voor de heruitgave in de Perpetuareeks heeft Van Pinxteren zijn nu ruim twintig jaar oude vertaling geheel herzien. Je zou de twee teksten zin voor zin moeten vergelijken om te weten wat hij precies heeft gedaan, maar mijn indruk is dat het gaat om incidentele correcties die de algehele benadering intact laten en vooral bedoeld zijn om een woordbetekenis raker te treffen of een zin natuurlijker te laten lopen.
Bijvoorbeeld: ‘alle leven scheen weggezakt naar zijn benen, die in de maat omhoogkwamen, met stramme schreden, als uit één beweging’ is veranderd in: ‘alle leven scheen weggezakt naar zijn benen, die met afgemeten stappen, als uit één beweging in de maat omhoogkwamen’. In het Frans staat er: ‘toute la partie vitale de sa personne semblait être descendue dans ses deux jambes, qui se levaient en cadence, à pas marqués, d’un seul mouvement.’ In de gelede zinsbouw zou je een illustratie van de beschreven cadans kunnen zien, maar de vertaler heeft bij zijn herziening duidelijk gekozen voor een vloeiender Nederlands ritme (persoonsvorm aan het eind).
Het is de vertaler Van Pinxteren ten voeten uit. Als ik Kousbroeks leesexperiment herhaal en afwisselend het Nederlands en het Frans lees, valt me ten eerste op hoe ongelofelijk mooi de vertaling is als Nederlandse tekst, en ten tweede hoeveel risico de vertaler daarvoor bereid is te nemen. De taalschoonheid zuigt als het ware al het andere in zich op, inclusief veel dragende vormkenmerken van de brontekst. Om mooie Nederlandse zinnen te maken laat Van Pinxteren de Franse woordvolgorde en interpunctie vaak volledig los, wat niet zonder gevolgen blijft voor de nadruk die bepaalde elementen al dan niet krijgen, en vooral voor het effect van de ‘bewegende camera’ dat Flaubert zo graag toepast: de volgorde van de woorden in de zin is tegelijk ook de volgorde van de waarneming.
Neem de beschrijving van Emma helemaal aan het begin van het boek, in hoofdstuk 2. We kijken door de ogen van Charles:
Het was koud in de kamer, zij zat onder het eten te rillen en tuitte lichtjes haar volle lippen, waarop zij zacht beet als zij zweeg. Haar hals rees op uit een plat wit kraagje. Het haar werd midden op haar hoofd in tweeën gedeeld door een smalle scheiding, die een weinig weggleed bij de kromming van de schedel, en de zwarte dos was zo glanzend dat beide helften wel uit één stuk leken. Het zat van achteren opgebonden in een zware wrong, bedekte haar oren tot de lelletjes en viel bij de slapen in een golf, iets wat de plattelandsarts nog nooit bij iemand had gezien. Zij had roze wangen, en als een man droeg zij tussen twee knopen van haar jakje een hoornen lorgnet.
Elementen die hier een haast Couperusachtige Nederlandse tekst van maken zijn het beklemtoonde ‘zij’ waar je het onbeklemtoonde ‘ze’ zou verwachten en de precieuze formuleringen ‘tuitte lichtjes haar volle lippen’ en ‘die een weinig weggleed’. Het Frans is nuchterder en neutraler: ‘elle grelottait en mangeant, ce qui découvrait un peu ses lèvres charnues’, letterlijk: ‘ze rilde onder het eten, waardoor haar vlezige lippen een beetje werden ontbloot’. Ook is de volgorde van de kapselbeschrijving in de brontekst heel anders, met de nadruk niet op het uit één stuk lijken van de beide haarhelften, maar op de dunne scheiding. De vertaler heeft de lange zin over Emma’s haar overigens in tweeën geknipt en de laatste twee korte zinnen juist weer aan elkaar geplakt, waardoor de eenheid van onderwerp die Flaubert per zin hanteert verloren gaat. Dat is vooral jammer bij het korte zinnetje over Emma’s konen: ‘Ses pommettes étaient roses.’ In de vertaling wordt dat schoonheidscliché in een groter geheel opgenomen en verliest het zijn ironische kracht.
Is dit dan een slechte vertaling? Nee. Geen enkele andere vertaler zou Hans van Pinxteren deze vertaalprestatie kunnen nadoen in termen van absolute taalschoonheid, waarmee hij van Madame Bovary niets minder dan een twintigste-eeuwse Nederlandse klassieker heeft gemaakt. Maar het mes snijdt wel aan twee kanten: door zijn extreme esthetische parti-pris laat Van Pinxteren alle ruimte open voor een alternatieve vertaling, die misschien wat minder virtuoos zou zijn, maar meer aandacht zou hebben voor de structurerende vormelementen van Flauberts tekst. Suggestie voor de titel: Mevrouw Bovary.
- Gustave Flaubert, Madame Bovary, herziene vertaling door Hans van Pinxteren. Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2009.
[De reactor, 8 oktober 2009, © Martin de Haan.]