Juichende recensies zijn geen garantie voor hoge verkoopcijfers, en andersom; een daverend verkoopsucces kan heel goed samengaan met al dan niet gesuikerde terechtwijzingen van de kant van critici. Dat laatste gold voor het werk van de onlangs overleden Surinaamse schrijver Clark Accord, wiens De koningin van Paramaribo (1999) inmiddels dertig drukken en een oplage van 120.000 heeft gehaald. De stilistische kwaliteiten ervan oogstten bij de meeste critici niet veel lof.
Toegegeven, Accords schrijfstijl maakt in De koningin van Paramaribo regelmatig een onbeholpen indruk, effectbejag wordt niet geschuwd, het aantal overdrijvingen en clichés is legio. Voor Accords lezers vormde dat geen beletsel. Met het levensverhaal van de legendarische prostituee Wilhelmina Rijburg, alias Maxi Linder (1902-1981), had hij een ijzersterk onderwerp te pakken, een onderwerp dat hij bovendien op een empathische, niet-moraliserende manier wist te benaderen. In één moeite door droeg hij met zijn roman bij aan de afbakening van een soort collectief Surinaams geheugen, of, zoals hij het in een interview verwoordde, aan ‘de kennis van onze wortels’.
De koningin van Paramaribo is wat vroeger een ‘vie romancée’ heette en wat tegenwoordig soms een fictieve biografie (of biografische fictie) wordt genoemd. Kenmerkend voor dat genre is onder meer dat de fictionalisering van de verhaalstof makkelijk aan het oog onttrekt hoeveel research aan het schrijven vooraf is gegaan. Zo ook bij Accord, die al halverwege de jaren 80 het voornemen had opgevat om het leven van Maxi Linder op te tekenen. Hij deed onderzoek in kranten en archieven en voerde in de loop der jaren talloze gesprekken met ooggetuigen van het leven van ‘Vrouw Max’. Die geïmproviseerde vorm van oral history hielp hem bij het vinden van zijn romanstructuur, waarin het leven van Maxi Linder door steeds andere, externe waarnemers wordt verteld.
Eind jaren 80 heb ik Accord een zestal van zulke interviews helpen transcriberen. Accord en ik waren destijds bevriend, zijn onderwerp fascineerde me en, niet onbelangrijk op dat moment, ik had een typediploma en een computer. Accords taak bestond uit het expliciteren en vertalen van de voor mij vaak onbegrijpelijke anekdotes, want in de gesprekken die hij had opgenomen liep het Nederlands voortdurend over in het Sranantongo.
Dezer dagen heb ik die transcripties herlezen. Soms is alleen de pointe van een anekdote in de roman terug te vinden: hoe Maxi, naakt over straat lopend om een wanbetalende klant te achtervolgen, een politieagent die haar interpelleert uitscheldt: ‘Jij hebt toch ook je werkkleding aan?’. Soms ook keert een passage uit het interview vrijwel letterlijk in de roman terug:
‘Hoe ze zich gedroegen. Hè, want je kan een prostituee zijn, want je had een hoop leuke meisjes die speciaal dat deden, maar het verschil was hoe ze zich gedroegen. Zij was erg banaal, weet je, en schelden altijd en dat soort dingen…’
‘Het komt door de manier waarop ze zich gedraagt. Kijk, je mag een hoer zijn, er zijn een hoop leuke meisjes die dit werk doen, maar zíj, ze is vreselijk banaal. Altijd maar schelden en dat soort dingen…’ (p. 95)
Ook zijn er gevallen waarin van de verwoording uit de interviews niets meer te herkennen is in de roman, maar waarin Accord wel de setting en de pointe van een anekdote heeft bewaard:
‘Ik kwam een middag naar huis toe, toen zag ik twee overbuurvrouwen, ik zag een paar auto’s voor de deur. Die huizen hadden van die blinden, toch? Toen gingen ze piepen, ik dacht: “Nou ja, kan mij wat schelen, ik ga ook kijken.” Toen deden ze hun vinger op hun lippen, die twee vrouwen. Er waren een paar Hollanders daar… Toen zag ik dat ze op een stoel zat… Misschien geloof je me niet als ik het vertel… Van onderen was ze helemaal bloot, en toen zaten die kerels geld te geven enzo… En toen deed ze haar benen open, en ze had zó’n grote sigaar aangestoken, en dáár gestopt, en echt waar hoor, er kwam… Net als wanneer je het in je mond zou houden om te roken. Ze vonden het prachtig, want dat hadden ze nog nooit gezien, dat een vrouw zo veel kunstjes kon vertonen.’
Izaaks ogen werden zo groot als schotels toen hij de brandende sigaar tussen haar benen zag. Als gehypnotiseerd staarde hij naar haar schaamstreek. De temperatuur van zijn bloed in zijn liezen naderde het kookpunt, en de receptoren van zijn huidzenuwen stonden zo op scherp dat zelfs het contact met zijn kleding hem te veel werd. Tevergeefs probeerde hij met zijn tong zijn lippen te bevochtigen.
Plotseling sloot Maxi Linder haar ogen en gooide haar hoofd in haar nek. Haar buikspieren spanden zich. Het vuur in de punt van de sigaar gloeide op en tot Izaaks grote verbazing kringelde er een pluim rook uit haar geslacht.
Er ontsnapte een zucht aan Izaaks lippen, die het midden hield tussen pijn en verlangen. Zijn mond viel open, zijn knieën voelden aan als pudding en hij zeeg neer op de stoel achter hem, alsof het leven uit zijn lijf geweken was. (p. 109)
Maxi eigent zich het statussymbool van haar vooral blanke klanten toe en vertoont er een ‘kunstje’ mee dat, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, vóór Accords roman nog nooit literair was geëxploiteerd.
Clark Accord overleed, vóór zijn tijd, op 11 mei 2011. In oktober van dit jaar verschijnt bij Nijgh & Van Ditmar Accords postume Plantage d’Amour, waarin hij, aldus de flaptekst, ‘zijn eigen familiegeschiedenis, mystiek en romantiek [vervlecht] tot een meeslepend verhaal over lotsbestemming, geluk en eergevoel’.