web analytics

Henri Michaux, ‘Hoekpijlers’ (voorpublicatie)

Communiceren? Jij wilt ook al communiceren? Wat wil je dan communiceren? Je opvulsels? Altijd weer dezelfde vergissing. Jullie wederzijdse opvulsels?
Je bent nog niet intiem genoeg met jezelf, ongelukkige, om iets te communiceren te hebben.

Nieuws van de planeet der rustelozen: met een draad aan hun poot reizen ze in vliegende draf naar de maan, met duizend draden liever gezegd, ze zijn er, ze doen hun maanlanding en al meteen dromen ze van verder weg, verder weg, van duizendmaal duizendmaal verder weg, aangetrokken door het nieuwe verlangen waaraan geen einde meer aan komt, in een uitdijend heelal. Intussen wervelen onmetelijke massa’s onvermoeibaar op volle snelheid rond in de hemelruimte, ontwijken, ontlopen elkaar, trekken elkaar aan, houden elkaar in evenwicht, beschrijven cirkels, veranderen van gedaante, kolkende reuzen materie, tot de explosie, tot de implosie, in een verwoede bestaansstrijd, bestaan om het bestaan, om miljarden jaren alsmaar te blijven bestaan, sterren van allerhande soort en melkwegstelsels, ook zelf in die drang om te bestaan meegesleept.
Maar waarom toch? Waarom?

Suïcide in satelliet.
Wie ooit weer in die baan wordt gebracht, zal vreemde geluiden horen: in de lege ruimte zonder iemand, over een afstand van miljoenen kilometers, seint een spookastronaut, zijn zorgen ongestild, een eeuwig laatste bericht dat niet te begrijpen valt.

In een museumvitrine staat een grote hond stevig overeind op zijn vier poten. Het dier is kalm, de blik arrogant, ongelofelijk arrogant, een schepsel dat zich niet laat imponeren. Kwam je zulke honden op straat tegen, dan zouden heel wat mensen voortaan vermijden nog buiten te moeten komen.
Een kort bijschrift, in een hoek op de ruit geplakt, leert ons dat we in equatoriaal Afrika zijn, dat de hond een leeuw is en de leeuw een Koning.
De schilder, onderdaan van een gevreesd heerser, heeft geen superieure levenskracht uitgebeeld, heeft daar ook geen poging toe gedaan, vond dat vast onnodig. Het teken was genoeg. De Koning was degene voor wie men zijn ogen neerslaat. Koningschap: recht op arrogantie.
Dat soort blikken vind je tegenwoordig niet meer, een bijzonderheid die datering mogelijk maakt.

Hoog uit de hemel valt een man. Zijn snelheid neemt voortdurend toe, een snelheid die hij op geen enkele manier kan afremmen.
Aan de tijd die hem rest wordt in stilte geknaagd.
Omlaagvallen nu, alleen maar omlaagvallen.
De grond daarbeneden begint verte te verliezen, vertoont hier en daar oneffenheden, schaduwen, iets wat beslist duidt op nadering, opvervaarlijke nadering…
De betrekkelijke behaaglijkheid van de grote hoogtes is verdwenen.
De komende gebeurtenissen beginnen de ruimte van het heden te betreden. Daarbeneden doen de details zich nu in groter getale voor, ze drukken zich steeds dichter tegen elkaar aan… binnenkort tegen hem.
Het is nu niet ver meer, misschien op elf seconden, misschien op negen of nog maar op acht.
De aardbodem, maar wat heeft de aardbodem ineens haast!… om een man tegen te komen, één maar, want op dit moment is er in de lucht geen andere, tenminste geen zichtbare. Er wordt niet meer op hem geschoten. Hoeft niet meer, helemaal niet meer. Soldaat S. sluit zijn ogen, hij heeft nu genoeg gezien. In zekere zin valt hij al jaren, soldaat S.

Hoe beter het schrijven je afgaat (als je schrijft), hoe verder je afraakt van de vervulling van het zuivere, krachtige, oorspronkelijke verlangen, het fundamentele verlangen om geen sporen na te laten.
Wat voor voldoening kan daaraan tippen? Als schrijver doe je precies het tegendeel, moeizaam en omslachtig het tegendeel!

De onbeweeglijke uren zijn de belangrijke uren. Die stukken stilgezette tijd, hoegenaamd dode minuten, zijn het waarachtigste wat je hebt, het waarachtigste wat je bent, omdat je ze niet bezit, omdat ze jou niet bezitten, minuten zonder eigenschappen en die je niet zou kunnen ‘weergeven’ – horizontale uitgestrektheid boven bodemloze putten.

Bomen rillen fijner, ruimer, soepeler, sierlijker, oneindiger dan man of vrouw op deze aarde en bieden meer verlichting.
Angsten, zorgen, sombere voorgevoelens, weemoed, tederheden, onzegbare emoties – er hoeft maar een zuchtje wind te staan en bomen weten ze te begeleiden.
Het waardevolle, het werkelijk waardevolle wordt onbewust uitgedeeld en zonder tegenprestatie ontvangen.

Waarom gesprekken? Waarom zoveel woorden gewisseld, urenlang? We vallen terug op onze naaste omgeving en hebben het met naasten over naasten, om het heelal te vergeten, het al te nietig makende heelal, maar evengoed het al te hinderlijke innerlijk, onontwarbaar kluwen van het vormeloos intieme.

Heer tijger, het is een trompetstoot die door zijn hele wezen schalt als hij zijn prooi in de gaten krijgt, het is een sport, een jacht, een avontuur, een bestorming, een bestemming, een bevrijding, een vuur, een licht.
Door honger opgezweept, springt hij.
Wie waagt het zijn eigen seconden daarmee te vergelijken?
Wie heeft in zijn ganse leven ook maar tien tijgerseconden gehad?

Drijf, zolang dat mogelijk is, je nederlagen tot het uiterste, tot je ervan walgt. Dan zal, als de magie weg is, wat overblijft – er moet iets zijn – je niet langer te gronde richten. Dat is hoe je je eruit kunt redden, als je je eruit wilt redden. Als je daar echt op staat. Verzadiging. Ervóór bereik je niets definitiefs, niet door contemplatie en ook niet door kritiek. En erna, nauwelijks nog problemen.

  • Henri Michaux, Hoekpijlers (Poteaux d’angle) in: Terras #11, ‘Onze’, 2016, vertaling Rokus Hofstede