Een van de meer obscure leden van het Comité de salut public die Michon in De Elf voor het voetlicht brengt is de acteur en auteur Jean-Marie Collot (1749-1796), ook wel Collot d’Herbois genoemd, ‘die de Herbois was zoals Corentin de la Marche was’, dus met ‘het adellijke nepvoorvoegsel dat toentertijd gangbaar was in de letteren’. Collot is een schaduwfiguur van de Franse Revolutie, wiens legende bezoedeld is door de infame rol die hij zou hebben gespeeld in het complot dat Robespierre ten val bracht. Die hypothese neemt Michon overigens voor zijn rekening, sterker nog: ook bij hem is Collot een spilfiguur in de samenzwering die de plot vormt van De Elf, en waarin het gelijknamige schilderij blijkt te fungeren als een ‘politieke joker’, strategisch inzetbaar bij zowel de mogelijke val als de eventuele alleenheerschappij van Robespierre.… > Lees verder
De stoel van Couthon
De techniek van de interne verwijzing, waarvan in dit reeksje blogposts over De Elf al eerder sprake was, komt veelvuldig voor in de passages waarin het schilderij zelf wordt beschreven. Zij het dat Michon niet beschrijft maar hooguit suggereert: de litanie van de namen van de elf afgebeelde ‘commissarissen’ (Billaud, Carnot, Prieur, Prieur, Couthon, Robespierre, Collot, Barère, Lindet, Saint-Just, Saint-André), de terloopse verwijzingen naar veelzeggende details en accessoires (pluimen, schoenen), de evocaties van de rijke kleur- en lichteffecten op het doek, het zijn weerkerende motieven die de geloofwaardigheid van de tekst – en dus van het schilderij – kracht moeten bijzetten.… > Lees verder
Stockholmsyndroom
Onder de al dan niet fictieve portretten van de legendarische Corentin die Pierre Michon in het openingshoofdstuk van De Elf de revue laat passeren, noemt hij ook een tekening van Georges Gabriel, bekend om zijn portretten van vooraanstaande revolutionairen. Helaas blijkt het om een ander te gaan:
… > Lees verder
Met spijt in het hart ga ik voorbij aan de potloodtekening van Georges Gabriel, die lang gold als zijn gezicht, waarop hij andermaal met een hoed op te zien is, en face, de ogen uitpuilend, bangelijk, beledigd, alsof hij is gesnapt bij een diefstal, en die me aan een beroemd geëtst zelfportret van Rembrandt doet denken; we weten tegenwoordig dat het ofwel om schoenlapper Simon gaat, beul en nar van de kleine Lodewijk XVII in de Temple-gevangenis, ofwel om Léonard Bourdon, een losgeslagen sansculotte uit het jaar II die in thermidor van kamp wisselde.
Pierre Michon, De Elf (fragment)
Zo noemden ze hem, en zo roepen ze hem terwijl ze over het kleine bordes komen toegesneld. Ze zijn nog rijk, al het geld van de oude is nog niet verdampt in het treurige literaire geploeter, het poëtische gelanterfant van François Corentin de la Marche, hun schepen gaan en komen en hun wijnstokken dragen nog vruchten; en dat moet gezien worden; dus hebben ze grote hoepelrokken aan en misschien zelfs – in elk geval de jongere van de twee, Suzanne – zo’n tafzijden japon die ook wel criarde werd genoemd vanwege het schrille geluid dat hij maakte wanneer een paar benen zich erin strekte, een goudkleurige criarde, die achter hem oprijst, op hem toe komt gevlogen, hem haar schat noemt, terwijl hij dwars door gladiolen, bloeiende rozen, dwars door de tuin halsoverkop naar het kanaal holt.… > Lees verder
Pierre Michon, De Elf, nawoord
Zoals alle verhalen van Pierre Michon is De Elf een mengeling van feit en verdichtsel, een bouwsel van fictie dat is opgetrokken op een uitputtend gedocumenteerde historische ondergrond. Het is geen ‘waargebeurd’ verhaal; het waargebeurde is er opgelost in en één geworden met het verzonnene, een alchemie waaraan De Elf een groot deel van zijn literaire kracht ontleent. Wie na lezing van het boek zo naïef is om aan een loketbeambte van het Louvre de weg te vragen naar De Elf, het beroemde schilderij van François-Élie Corentin, op de eerste verdieping van het Pavillon de Flore, moet niet verbaasd zijn als hij wordt afgescheept met een laatdunkend lachje en het antwoord: “Vous aussi?”… > Lees verder
Corentin en Gamelin
Nauwelijks heeft Michon gezegd dat een door Tiepolo geschilderde page het portret van de jonge François-Élie Corentin zou zijn of hij trekt die woorden alweer in twijfel:
Deze identificatie is maar al te verleidelijk, hoezeer misschien ook een verzinsel; die page is een type, geen portret. Tiepolo heeft hem bij Veronese weggehaald, niet bij zijn schildersknechtjes; het is een page, het is de page, het is niemand.
Eenzelfde onzekerheid geldt het tweede portret dat van Corentin zou zijn nagelaten:
Een nauwelijks minder twijfelachtig gebruik wil dat hij veertig jaar later opduikt, opnieuw in de hoogte neergezet in de grote doorwaaide vensternissen tussen de getuigen van De Eed op de Kaatsbaan, op de schets die David daarvan heeft gemaakt; hij is het leeftijdloze, van terzijde beziene, met een hoed getooide silhouet dat kleine kinderen wijst op de stormachtige vervoering van vijfhonderdzestig uitgestoken armen.… > Lees verder