De lyrische leeftijd. Zo had Milan Kundera zijn tweede roman, Het leven is elders, eerst willen noemen. Tegenwoordig zou hij misschien hebben gekozen voor een beknoptere titel in de lijn van zijn laatste vier romans, een titel als van een allegorie à la Giotto, die in één begrip de kern van het werk weergeeft: Onervarenheid bijvoorbeeld, of Vervoering. Want Het leven is elders vertelt niet zomaar het verhaal van een jonge dichter, maar het verhaal van de jonge dichter in het algemeen – waarbij de termen ‘jong’ en ‘dichter’ niet los van elkaar moeten worden gelezen, maar een pleonastisch geheel vormen: de jeugd is de leeftijd van het lyrische, en in het lyrische ligt de essentie van de jeugd besloten.… > Lees verder
Dansers en exhibitionisten
Nadat Milan Kundera, van oorsprong Tsjech, zich in 1975 in Frankrijk had gevestigd, schreef hij nog drie romans in zijn moedertaal, die na zijn drie ‘Tsjechische’ romans als zijn tweede drieluik kunnen worden beschouwd. Inmiddels heeft hij daar met Traagheid, Identiteit en Onwetendheid een derde drieluik aan toegevoegd, ditmaal in het Frans, de taal waarin hij ook zijn twee grote essays over de romankunst schreef.
Door te kiezen voor een andere taal, een keuze waarin grote stilisten zoals Nabokov en Cioran hem waren voorgegaan, sloeg Kundera willens en wetens een nieuwe weg in. Zelf zegt hij daar in een van zijn zeldzame recente (altijd schriftelijke) interviews over: ‘Als ik Tsjechisch praat komen de zinnen vanzelf uit mijn mond, ongecontroleerd, voortgebracht door automatismen die sinds mijn kinderjaren vastliggen in mijn hersenen.… > Lees verder
De ondraaglijke lichtheid van het ik
Onsterfelijkheid is de laatste roman die Milan Kundera in het Tsjechisch schreef. Sinds 1975 woont hij in Frankrijk, en na twee grote essays over de romankunst rechtstreeks in het Frans te hebben gepubliceerd, zette hij met Traagheid een nieuwe cyclus van korte Franse romans in. Maar niet alleen vanwege de taal en de omvang kan Onsterfelijkheid binnen Kundera’s werk als een afsluiting van een periode worden beschouwd. Ook de zes Tsjechische romans vallen namelijk in twee delen uiteen, en samen met Het boek van de lach en de vergetelheid en De ondraaglijke lichtheid van het bestaan vormt Onsterfelijkheid een drieluik van complexe romans waarin het essayistische aspect sterk op de voorgrond treedt, en daarmee ook het ‘ik’ van de verteller (in wie zonder enig probleem Milan Kundera zelf kan worden herkend, die als personage zijn eigen fictie binnen stapt).… > Lees verder
‘Ja. Ja ja ja. Ja ja.’ – Reactie op Sabine Hillen
Niet erg rationeel. Dat is de indruk die het artikel van Sabine Hillen over Michel Houellebecq in het vorige nummer van rekto:verso[ref]Nummer 6, juli-augustus 2004.[/ref] op mij maakt, niet alleen door de nogal impressionistische manier van citeren, maar vooral ook door de soms nauwelijks te volgen argumentatie, die in mijn ogen een zonderlinge combinatie van inzicht en blindheid oplevert. Reden genoeg voor een korte reactie.
Om met het minst belangrijke te beginnen: ik tel acht grote en kleine citeerfouten, net iets minder dan twee per pagina. Ze lopen uiteen van een weggelaten komma en een paar verschrijvingen (de leukste: ‘balanceerkorfjes’ in plaats van ‘balanceerkolfjes’) tot halve of hele herschrijvingen (de ergste: ‘de supermarktmens is organisch niet langer de beheerder van één wil, één begeerte’ moet zijn: ‘de supermarktmens kan organisch gezien geen mens van één wil, één begeerte zijn’; het is mij een raadsel hoe Hillen aan die beheerder komt, in het Frans staat er: ‘l’homme du supermarché ne peut organiquement être l’homme d’une seule volonté, d’un seul désir’).… > Lees verder
Chatten op z’n achttiende-eeuws
Toen madame Du Deffand als klein meisje op de nonnenschool zat, predikte ze daar het ongeloof aan haar vriendinnetjes. De abdis liet bisschop Massillon komen, aan wie het meisje haar redenen uiteenzette. Na het gesprek zei Massillon: ‘Ze is alleraardigst.’ De abdis, die aan dit alles het grootste gewicht toekende, vroeg de bisschop welk boek het kind te lezen moest krijgen. Hij dacht even na en antwoordde toen: ‘Een catechismus van vijf stuivers.’ Meer kreeg men niet uit hem.
De anekdote is van Chamfort, de grote portrettist van de achttiende-eeuwse mondaine elite. Waarschijnlijk schuilt er wel een kern van waarheid in, want in december 1765 schrijft de dan negenenzestigjarige, inmiddels blinde markiezin Du Deffand, houdster van de belangrijkste Parijse salon, aan haar vriend Voltaire: ‘Ik herinner me dat toen ik klein was en op de nonnenschool zat, madame De Luynes pater Massillon op me af stuurde; mijn intelligentie sidderde voor de zijne: ik zwichtte niet voor de kracht van zijn redeneringen, maar voor de reputatie van de redenaar.’… > Lees verder
Esthetiek van de open mond
Wie op een zomerse zondag de Eiffeltoren bestijgt om het Franse literaire strijdtoneel in ogenschouw te nemen, onderscheidt globaliter drie kampen. Ten eerste zijn daar de fijnschrijvers: wereldvreemde lieden, die menen dat alle goede literatuur in laatste instantie alleen maar over het schrijven gaat, en dat de essentie ervan derhalve in de schriftuur ligt; als voorbeeld van deze onthutsende categorie kunnen auteurs als Jean Echenoz, Pierre Michon en Pascal Quignard worden genoemd. Niet minder onthutsend zijn de schrijvers van de tweede categorie, die van de navelstaarders: lieden die niet noodzakelijkerwijs verstoken zijn van een schriftuur, maar voor wie goede literatuur vooral een exploratie van de eigen grenzeloze psyche is; men denke aan auteurs als Christine Angot, Caroline Lamarche en Paule Constant.… > Lees verder