web analytics

De asbakken van Georges Perec

Asbakken: een boedelbeschrijving

Wie tot hiertoe heeft doorgelezen wordt beloond met een inventarisatie van de asbakken in het pand rue Simon-Crubellier 11.[1. De paginanummering verwijst naar de oorspronkelijke Franse uitgave (Hachette, 1978), waarvan een fotografische herdruk verscheen in Livre de Poche.] Elk citaat bestaat uit één zin, waarin een of meerdere asbakken voorkomen, in lengte variërend van een paar regels tot meer dan een bladzijde. De volgorde van de citaten is in overeenstemming met die van de traditionele rondleiding. Ik begin in de kelder en stijg daarna verdieping na verdieping omhoog, van links naar rechts volgens de door Perec gegeven dwarsdoorsnede van het pand.

In La vie mode d’emploi correspondeert, zoals gezegd, elk hoofdstuk met een kamer. De volgorde waarin Perec die kamers beschrijft is maar een van de contraintes waarop het boek gebaseerd is. Dit is niet de plaats om dieper op die vormprincipes in te gaan, te meer daar de verdeling van de asbakken over de negenennegentig hoofdstukken volstrekt willekeurig lijkt. Minder willekeurig is de verdeling van de asbakken over de kamers zelf. Zo treffen we op de bovenste verdieping van het pand vijf asbakken aan; op de vier daaronder gelegen verdiepingen twee asbakken per etage; en op de onderste vijf verdiepingen gemiddeld maar een enkele asbak. Weliswaar staan de bewoners die het hoogst wonen (in de dienstbodenkamertjes op zolder) traditiegetrouw het laagst op de maatschappelijke ladder, maar het zou voorbarig zijn daaruit te concluderen dat Perec het onderscheid tussen rokers en niet-rokers als een klasseverschil opvat. Er wonen geen dienstboden meer op de dienstbodenkamertjes, en sommige zolderbewoners (de succesvolle kunstenaar Hutting, de gierige yuppies Plassaert) behoren juist tot de rijksten van het huis.

Verder verwijzen de beschreven asbakken lang niet altijd naar het interieur van de betreffende kamers, en bestaat er dus ook tussen zolderkamer en asbak geen noodzakelijk verband. Perec baseerde de inhoud van zijn hoofdstukken op lijsten van vooraf opgestelde thema’s: citaten, locaties, historische gebeurtenissen, meubelstukken, decoratieve voorwerpen, afbeeldingen, kleuren, voedingswaren, dieren, planten, mineralen, geometrische vormen, emoties enzovoort. Elk hoofdstuk berust op de wiskundige combinatie van tweeënveertig items die impliciet of expliciet aan bod dienden te komen, en die bij het schrijven functioneerden als de creatieve motor van de verhalen waarmee ze aan elkaar konden worden geregen. De context waarbinnen een asbak wordt genoemd verandert dus per citaat. Elk citaat staat volkomen los van alle andere; in dit verband kunnen ze alleen op hun eigen merites, op hun eigen bewoordingen worden beoordeeld.

‘De vierde [koffer] tenslotte was bedoeld voor geringere catastrofes en bevatte – in onberispelijke staat bewaard en op wonderbaarlijke wijze in een zo kleine ruimte gepakt – een zespersoonstent met alle bijbehorende benodigdheden, van de klassieke waterzak tot de handige rubberen luchtpomp, toen een noviteit want net op het Lépine-concours bekroond, en voorts het grondzeil, de binnentent, de roestvrijstalen haringen, de reservespanners, de donzen slaapzakken, de opblaasbare matrassen, de stormlampen, het kooktoestel met metablokjes, de thermosflessen, het in elkaar passende bestek, een reisstrijkbout, een wekker, een gepatenteerde ‘anosmische’ asbak waarmee de verstokte roker zich aan zijn zonde kon overgeven zonder zijn buurman overlast te bezorgen, en een volledig opvouwbare tafel waarvan het opstellen – of afbreken – met behulp van minuscule achtzijdige pijpsleuteltjes door twee personen ongeveer twee uur in beslag nam.’ (H.72, Kelders, 3, p.428)

‘De eetkamer was in die tijd een plomp, met meubels volgestouwd vertrek, met een parketvloer vol ingewikkelde patronen, een hoge kacheloven van blauw aardewerk, muren overladen met kooflijsten en richels, plinten van geaderd imitatiemarmer, een negenarmige kroonluchter met 81 kristallen hangers, een rechthoekige eikehouten tafel met twaalf bijpassende stoelen van geborduurd fluweel en, aan beide uiteinden, twee fauteuils van licht mahoniehout met X-vormige opengewerkte rugleuningen, een buffetkast in Bretonse stijl waar je te allen tijde een presenteerstel à la Napoleon III van papier mâché kon zien staan naast een rookservies (met een sigarettenhouder die de Kaartspelers van Cézanne voorstelde, een benzineaansteker die wel iets had van een olielamp, en vier asbakken respectievelijk versierd met het teken klaveren, ruiten, harten en schoppen) en een zilveren compoteschaal gevuld met sinaasappels, dat alles gedomineerd door een wandkleed met de afbeelding van een Arabisch ruiterspel; tussen de raamkozijnen, en boven een coco weddelliana, een huiskamerpalm met decoratief gebladerte, hing een groot donker doek waarop een man in magistraatstoga werd getoond, gezeten op een hoogverheven troon waarvan het verguldsel het hele schilderij in gloed zette.’ (H.71, Moreau, 4, p.422)

‘In de badkamer gingen twee mannen zwijgzaam op in het spel dat door scholieren boter-kaas-en-eieren en door Japanners go-moku wordt genoemd; ze speelden zonder papier of potlood, op de tegelvloer zelf, en deden ombeurten een zet, de een met uit een overvolle asbak geraapte resten van Hongaarse sigaretten, de ander met van een bos rode tulpen afgerukte verlepte bloemblaadjes.’ (H.92, Louvet, 3, p.559)

‘Van tijd tot tijd glimlachte ze naar hem; de rest van de tijd liet ze haar blik door de rokerige bar dwalen, met heel kleine teugjes drinkend van haar gin pink en de ene na de andere sigaret met gouden filter opstekend, die ze bijna dadelijk weer uitdrukte in een reclame-asbak aangeboden door Antiquarian whisky.’ (H.88, Altamont, 5, p.543)

‘Op de grond liggen overal de restanten van de feestvreugde: ettelijke losse schoenen, een lange witte sok, een paar panty’s, een hoge hoed, een fopneus, opgestapelde, verfrommelde of rondzwervende kartonnen borden vol afval, radijssteeltjes, koppen van sardientjes, aangevreten stukken brood, kippebotjes, kaaskorsten, plissé papieren bakjes die gebakjes of chocolaatjes hebben bevat, peuken, papieren servetten, kartonnen bekers; op een lage tafel een stuk of wat lege flessen en een nauwelijks aangeraakte kluit boter waarin zorgvuldig een aantal sigaretten is uitgedrukt; elders een heel assortiment kleine driehoekige schaaltjes die nog uiteenlopende hapjes bevatten: groene olijven, geroosterde nootjes, zoute biscuitjes, kroepoek; verder, op een plek waar iets meer ruimte is, een vaatje Côtes-du-Rhône op een kleine schraag, waaronder meerdere dweilen liggen, een paar meter keukenpapier dat grillig van zijn rol gewikkeld is en een hele verzameling soms nog halfvolle glazen en bekers; her en der slingeren koffiekopjes rond, suikerklontjes, kleine glazen, vorkjes, messen, een taartschep, theelepeltjes, bierflesjes, colablikjes, haast onaangebroken flessen gin, port, armagnac, Marie-Brizard, Cointreau, crème de banane, haarspelden, talloze recipiënten die als asbak hebben gediend en uitpuilen van verkoolde lucifers, as, uitgepeuterde pijptabak, al dan niet roodgevlekte peuken, dadelpitten, notebolsters, amandelschalen, pindadoppen, klokhuizen, sinaasappel- en mandarijnenschillen; op verschillende plekken liggen grote borden nog royaal gevuld met de restanten van uiteenlopende spijzen: hamrollen in inmiddels vloeibaar geworden gelei, plakjes rosbief versierd met sneetjes augurk, een halve koude koolvis gegarneerd met takjes peterselie, partjes tomaat, toefjes mayonaise en gekartelde schijfjes citroen; andere kliekjes zijn op soms onwaarschijnlijke plekken terechtgekomen: in evenwicht op een radiator een grote Japanse slakom van gelakt hout met onderin nog een rest rijstsalade opgemaakt met olijven, ansjovis, hardgekookte eieren, kappertjes, pepers in smalle reepjes en garnalen; onder de divan een zilveren schaal waarop ongeschonden vogelboutjes liggen naast geheel of gedeeltelijk afgekloven botjes; onderin een fauteuil een kommetje met glibberige mayonaise; onder een bronzen presse-papiers die de beroemde rustende Ares van Scopas voorstelt een schoteltje vol radijzen; komkommers, aubergines en mango’s die inmiddels ineengeschrompeld zijn en een restant haast al volledig verlepte sla bijna op de hoogste plank van de boekenkast, bovenop een zesdelige uitgave van de libertijnse romans van Mirabeau, en het overblijfsel van een monumentale taart – een reusachtige meringue geboetseerd in de vorm van een eekhoorn die gevaarlijk klemzit tussen twee plooien van een van de tapijten.’ (H.29, Derde verdieping rechts, p.174)

‘De obers beginnen om zeven uur ’s avonds met hun werk, eten gezamenlijk en maken dan de tafels klaar voor het diner, dekken die met de tafelkleden en het bestek, halen de ijsemmers te voorschijn, zetten de glazen neer, de asbakken, de papieren servetten, de zoutvaatjes, de pepermolens, de tandenstokers, en de monstertjes met eau de toilette van het merk DŽsirŽ die het huis de klanten als welkomstgeschenk aanbiedt. Om vier uur ’s ochtends, aan het eind van de tweede voorstelling, wanneer de laatste toeschouwers na een laatste glas vertrokken zijn, souperen ze met het hele gezelschap en ruimen dan af, verschuiven de tafels, vouwen de tafelkleden op, en gaan weg op het moment dat de schoonmaakster arriveert om de asbakken te legen, te luchten en te stofzuigen.’ (H.61, Berger, 1, p.370)

‘Het eerste doek is een stilleven dat, ondanks zijn moderne uitvoering, sterk doet denken aan die schilderstukken opgebouwd rond het thema van de vijf zintuigen die van de Renaissance tot aan het eind van de 18e eeuw in heel Europa zo veelvuldig voorkwamen: op een tafel bijeengebracht zijn een asbak waarin een havanna ligt te roken, een boek waarvan titel en ondertitel leesbaar zijn – De onvoltooide symfonie, roman – maar waarvan de auteursnaam verborgen blijft, een fles rum, een balvangertje en, in een schaal, een ophoping van gedroogde vruchten, noten, amandelen, abrikozensnippers, pruimen, enz.’ (H.4, Marquiseaux, 1, p.32)

‘Voor de Réols was op vakantie gaan uitgesloten; terwijl hun zoontje de hele zomer bij zijn grootouders van moederszijde in Laval doorbracht werden de Réols, dankzij hun buurman Berger die hen bij een van zijn collega’s aanbeval, voor een maand aangenomen, hij als bordenwasser, zij als verkoopster van sigaretten en Parijse souvenirs (asbakken, sjaaltjes met de Eiffeltoren en de Moulin-Rouge, french cancan-poppetjes, aanstekers in lantarenvorm met het opschrift “Rue de la Paix”, besneeuwde Sacré-Coeurs enzovoort) in een etablissement genaamd La Renaissance: het was een Bulgaars-Chinees restaurant, gevestigd tussen Pigalle en Montmartre, waar drie maal per avond een lading Paris by Night-bezoekers werd geloosd die voor vijfenzeventig franc all in in het verlichte Parijs werden rondgereden, dineerden in La Renaissance (“zijn zigeunerachtige charme, zijn exotische recepten”), in looppas vier cabarets aandeden, Les deux hémisphères (“Strip-tease en Chansonniers; Parijse pikanterie op zijn best”), The Tangerine Dream (waar twee buikdanseressen, Zazoua en Aziza, voorgingen in de ceremonie), Le Roi Venceslas (“zijn keldergewelven, zijn middeleeuwse ambiance, zijn minstrelen, zijn boertige oude liedjes”) en tenslotte La Villa d’Ouest (“a show-place of elegant depravity. Spanish nobles, Russian tycoons and fancy sports of every land crossed the world to ride in“) voordat ze naar hun hotel werden teruggebracht, misselijk van zoetige champagne, verdachte likeuren en grauwe zakuski’s.’ (H.98, Réol, 2, p.591)

‘Al met al bevinden zich nu zes personen in de badkamer van mevrouw Rorschash: Mevrouw Pizzicagnoli die, met een piepklein woordenboek in de hand, zonder ophouden en met een van woede trillende, schelle stem, uitroept “Io non vi capisco! Una stanza ammobligliata! Ich verstche sie nich! I am in a hurry! Moi, ne comprendre! Ho fretta! Je présée! Ich habe Eile! Geben sie mir eine Flasche Trinkwasser!”; de medewerkster van het makelaarskantoor, een jonge vrouw in een wit alpaca mantelpak, die zichzelf met haar vloszijden handschoentjes koelte toewuift; de directeur van het makelaarskantoor die koortsachtig overal iets zoekt dat op een asbak zou kunnen lijken om zich te ontdoen van een voor driekwart kapotgekauwde sigaar; de beheerder die het collectieve eigendomscontract doorbladert en zich ondertussen probeert te herinneren of daarin ergens sprake was van veiligheidsnormen op het gebied van geisers en badkamers; een loodgieter die met spoed was opgeroepen, niemand weet door wie of waarom, en die zijn polshorloge opwindt in afwachting van het sein dat hij mag vertrekken;
en het zoontje van Mevrouw Pizzicagnoli, een vierjarige dreumes in matrozenpak die, onverschillig voor het hem omringende kabaal, op zijn knieën op de marmeren tegelvloer zit en steeds opnieuw een mechanisch konijn opwindt dat op een trommel slaat en ondertussen op een trompet het deuntje van de Bridge over the River Kwaï ten gehore brengt.’ (H.86, Rorschash, 5, p.514)

‘Op zulke dagen droeg mevrouw Claveau haar zwarte jurk met kanten kraag en nam ze plaats op een Regency-stoel (gehuurd van de traiteur, tegelijk met de kapstokken en de groene planten), naast een rond pronktafeltje met marmeren blad waarop zij haar doos met garderobe-merken zette, een vierkante metalen doos versierd met kleine cupido’s bewapend met pijl en boog, een gele asbak die de verdiensten van (witte of groene) Cuselier Waterstofsuperoxyde roemde en een schoteltje dat bij voorbaat al van stuivers was voorzien.’ (H.17, Het trappenhuis, 2, p.89)

‘Hij zei nooit “u stoort mij” maar eerder iets in de trant van “Ha, u treft het, ik wou net ophouden”, of hij begon het huishouden te doen, deed een raam open om te luchten, stofte zijn werktafel af met een linnen doek of leegde zijn asbak, de omvangrijke schelp van een pareloester waarin klokhuizen en de peuken van maïs-Gitanes, die hij nooit een tweede maal opstak, zich ophoopten.’ (H.44, Winckler, 2, p.254)

‘Hij heeft haar op een volkomen onpersoonlijke manier ingericht: jute panelen op de muur, twee identieke eenpersoonsbedden gescheiden door een Louis XV-achtig nachttafeltje, met een reclame-asbak van oranje plastic en acht opstaande randen waarop afwisselend, vier keer elk, de woorden COCA en COLA zijn geschreven, en bij wijze van leeslamp een van die klemlampjes waarvan het peertje is opgesierd met een klein kegelvormig hoedje van geschilderd metaal dat als lampekap dient; een versleten vloerkleed, een spiegelkast met allerlei soorten kleerhangers afkomstig uit verschillende hotels, kubusvormige, met nepbont overtrokken poefs, en een lage tafel op drie smalle pootjes die uitkomen in verguld metalen dopjes en met een niervormig blad van effen formica, waarop een exemplaar van Jours de France ligt, met op de omslag een glimlachende close-up van de zanger Claude François.’ (H.46, Dienstbodenkamer, 7, Monsieur Jérôme, p.263)

‘Hij zou zichzelf schilderen terwijl hij bezig is zichzelf te schilderen, en je zou de soeplepels zien en de messen, de schuimspanen, de deurknoppen, de boeken, de kranten, de vloerkleden, de karafjes, de haardijzers, de paraplubakken, de onderleggers, de radio’s, de leeslampjes, de telefoons, de spiegels, de tandenborstels, de droogrekjes, de speelkaarten, de peuken in de asbakken, de familiefoto’s in de storingvrije lijstjes, de bloemen in de vazen, de radiatorplaten, de pureezeven, de schaatsen, de sleutelbossen in de mandjes, de mixers, de kattebakken, de dozen met mineraalwater, de wiegen, de waterketels, de wekkers, de Pigeon-lampen, de combinatietangen.’ (H.51, Dienstbodenkamer, 9, Valène, p.291)

‘De vrouw is gekleed in een tot vlak boven haar knie‘n reikende patchwork-rok en zwarte netkousen met zeer ruime mazen; ze drukt haar roodbevlekte peuk uit in een kristallen asbak waarvan de vorm doet denken aan een zeester; de man is gekleed in een donker kostuum met dunne rode strepen, een lichtblauw overhemd, bijpassende blauwe das en pochet met rode diagonalen; peper en zout-kleurig opstaand haar; hoornen brilmontuur.’ (H.11, Het atelier van Hutting, 1, p.64)

‘Naast het bed, op een kleine nachttafel, bevindt zich een driehoekige asbak van geslepen glas waarin het woord ‘Guinness’ gegraveerd staat, een bundel met kruiswoordraadsels en een detective-roman met de titel De zeven misdaden van Azincourt.’ (H.15, Dienstbodenkamer, 5, Smautf, p.86)

‘Naast het bankje, in de smalle ruimte die het van de deur scheidt, een andere kruk die als nachttafeltje dient: zij aan zij bevinden zich een lampje op een gedraaide voet, een achthoekige asbak van wit aardewerk, een kleine uit hout gesneden sigarettenhouder die een ton moet verbeelden, een omvangrijk essay getiteld The Arabian Knights. New Visions of Islamic Feudalism in the Beginnings of the Hegira, ondertekend door een zekere Charles Nunneley, en een detectiveroman van Lawrence Wargrave, Le Juge est l’assasin: X heeft A op zo’n manier gedood dat de rechterlijke macht, die het weet, hem niets ten laste kan leggen; de rechter-commissaris doodt B op zo’n manier dat X wordt verdacht, aangehouden, berecht, schuldig bevonden en geëxecuteerd zonder ook maar iets te hebben kunnen doen om zijn onschuld te bewijzen.’ (H.57, Dienstbodenkamer, 11, Madame Orlowska, p.334)

‘Op een dag merkte Troyan, zijn rechterbuurman, toen die om twee uur ’s nachts thuiskwam, dat er in de kamer van de jonge student nog licht brandde; hij klopte, kreeg geen antwoord, klopte nog eens, wachtte een ogenblik, duwde de deur die niet in het slot zat open en ontwaarde Grégoire Simpson die met opgetrokken knieën en al zijn kleren nog aan op bed lag, een sigaret tussen zijn middel- en ringvinger geklemd en naast zich een oude pantoffel bij wijze van asbak.’ (H.52, Plassaert, 2, p.306)

‘Op de muur een lichtblauw behang met een patroon van regelmatig verspreide vierpuntige sterren; op tafel een uitgelegd dominospel, een porseleinen asbak in de vorm van de kop van een bulldog met een halsband vol metalen punten en een ongemeen kwaadaardige uitdrukking, en een boeket nachtschonen in een zeshoekige vaas gemaakt van die bijzondere substantie die men lazuursteen of lapis lazuli noemt en die zijn kleur ontleent aan een kobaltoxyde.’ (H.45, Plassaert, 1, p.255)

[yang, 28:4 (oktober-december 1992), © Rokus Hofstede]