Frans schilder (1818–1869). Wordt gerekend tot de tweede bohème, de generatie proletarische kunstenaars die elkaar in de woelige jaren ’40 van de 19de eeuw vonden in tijdschriften als Le Corsaire-Satan. De bohème, waartoe in die jaren ook figuren als Courbet, Nadar en Baudelaire moeten worden gerekend, was fel gekant tegen het conformisme van de burgerlijke kunst en levensstijl. Wat de meeste bohémiens gemeen hadden was evenwel niet een duidelijk artistiek programma, maar hun jeugd en berooidheid. Ze sleten hun ongeregelde bestaan in een voortdurend va-et-vient tussen de mansarde en het café, de straat en het ziekenhuisbed, het redactielokaal en het bal. Ze stroopten alle takken van het kunstbedrijf af, leefden van fooien en op de pof, en joegen van de ochtend tot de avond het wilde dier na dat ‘vijffrancstuk’ heet.
Marcel bracht zijn artistieke leerjaren door in het exclusieve bohème-gezelschap van Schaunard [zie aldaar], klaploper, musicus en schilder; Rodolphe, minnaar, dichter en journalist; en Colline, ‘hyperfysiek’ filosoof. De vrienden, die bekendstonden als de Vier Musketiers, deelden alles met elkaar, met uitzondering van hun maîtresses (‘Ik zweer bij Rubens en mijn dame!’, was Marcels devies). Met een tweedehands theaterdecor toverden ze het piepkleine appartementje waarin ze samenwoonden om tot een riant paleis. Lolbroeken waren het, zingende en zatte flierefluiters, maar tegelijk tere zielen, die bij de aanblik of het relaas van iets moois onmiddellijk in vuur en vlam geraakten.
Om in zijn levensonderhoud te voorzien schilderde Marcel op bestelling – zijn Bouwvallig slot vond bij diverse uitdragers gretig aftrek. Hij bewonderde Delacroix, de grote romanticus, voor wie de kleur in het schilderij doorslaggevend was, en zette zich af tegen Ingres, die datzelfde beweerde over de lijn. Historiestukken waren Marcels specialiteit. Zijn werk kan worden beschouwd als een eerste aanzet tot het realisme. De invloed van de Hollandse genreschilderkunst was aan die ontwikkeling niet vreemd; tijdens de Julimonarchie werd in Frankrijk immers Vermeer herontdekt. Zes jaar werkte Marcel aan het schilderij De overtocht over de Rode Zee, een doek waarop ettelijke Egyptenaren de verdrinkingsdood vinden. Jaar in jaar uit diende hij het vergeefs in bij de jury van het Salon. Marcel liet zich niet ontmoedigen door de aanhoudende afwijzing, hij bleef geloven dat hij een meesterwerk had gecomponeerd, Veronese waardig. Om zijn kansen niet te verspelen achtte hij het opportuun het schilderij elk jaar een klein beetje te wijzigen, zonder te tornen aan de compositie van het geheel. Zo verscheen het doek ook voor de jury onder de titel De overtocht over de Rubicon, maar de waakhonden van de Académie herkenden onder de trekken van Caesar de farao en wezen het doek af. Een andere keer plantte hij dennebomen in het decor, voegde sneeuw toe, verkleedde de verdrinkende Egyptenaren als grenadiers van de Keizerlijke Garde en presenteerde het doek onder de titel De overtocht over de Berezina, maar opnieuw liet de jury zich niet om de tuin leiden. Tenslotte ging Marcel in op het voorstel van vader Médicis, een joodse opkoper, die voor het schilderij honderdvijftig franc bood en een rijkelijk overgoten maaltijd in een chic restaurant met alle vrienden uit de bohème. Een week later bleek het schilderij te fungeren als uithangbord van een levensmiddelenzaak. Aan de voorstelling was een stoomboot toegevoegd en het had een nieuwe titel gekregen: De haven van Marseille.
Het bohémienbestaan stelde Marcel voor een onmogelijke keuze: tussen de armoede die hem kapot zou maken of de luxe waarin hij vervreemd zou raken van zijn idealen – tussen de dood of de verburgerlijking. Anders dan zijn op jonge leeftijd gestorven vriend Jacques [zie aldaar] slaagde Marcel erin te exposeren op het Salon en zijn entree te maken in de officiële kunstwereld. Maar zijn maatschappelijk succes was een ontgoocheling, zoals een liefdesnacht met een voormalige maîtresse al snel een slechte kopie lijkt van het originele meesterwerk.
- Henry Murger, Scènes de la vie de bohème, 1851
[Lemma uit Koen Brams, Encyclopedie van fictieve kunstenaars (Nijgh & Van Ditmar, 2000), © Rokus Hofstede]